Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David leert dat Gods schepselen, inzonderheid de hemel en de loop der zon, overvloediglijk betuigen van Zijn macht, wijsheid en gemene goedheid, maar roemt bovenal de bijzondere genade, die Hij aan Zijn volk bewijst door de openbaring van Zijn zaligmakend Woord; waardoor David verlicht zijnde, zijn zondigen staat bekent, biddende om reiniging, mitsgaders bewaring voor de heerschappij der zonden, en dat hij Gode welbehaaglijk moge leven. |
Gods heerlijkheid in de schepping en in de Schrift |
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester. |
| 1 Zie Ps. 4 op vers 1. |
| Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
|
2 De hemelen 2vertellen Gods eer, en het 3uitspansel verkondigt Zijner handen werk. |
| 2 Dat is, geven ons stof om Gods almacht, wijsheid en goedheid te vertellen. |
| 3 Zie Gen. 1 op vers 6. |
| Gen. 1:6 (kt.) En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren. |
|
3 4De dag aan den dag 5stort overvloediglijk spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap. |
| 4 Dat is, elke dag en nacht, steeds op elkander volgende, de een aan den ander. |
| 5 Dat is, het is of ze ons steeds toespraken en leerden, gelijk de fonteinen of springaders steeds overvloediglijk water uitgeven of uitspuiten, waarvan het Hebreeuwse woord eigenlijk verstaan wordt. Zie Spr. 18:4. Pred. 12:6. Jes. 49:10. |
| Spr. 18:4 De woorden van den mond eens mans zijn diepe wateren, en de springader der wijsheid is een uitstortende beek. Pred. 12:6 Eer dan het zilveren koord ontketend wordt, en de gulden schaal in stukken gestoten wordt, en de kruik aan de springader gebroken wordt, en het rad aan den bornput in stukken gestoten wordt; Jes. 49:10 Zij zullen niet hongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen niet steken; want hun Ontfermer zal hen leiden, en Hij zal hen aan de springaders der wateren zachtkens leiden. |
|
4 6Geen spraak en geen woorden zijn er, waar 7hun stem niet wordt gehoord. |
| 6 Dat is, hoezeer verscheiden de talen en woorden der mensen ook mogen zijn, zodat de een den ander niet kan verstaan, zo is nochtans (om zo te spreken) de taal dezer schepselen en werken van Gods handen bij allen verstaanbaar, dat men kan weten wat zij ons willen zeggen. Anders: Zij hebben geen spraak en geen woorden, nochtans wordt hun stem gehoord, dat is, verstaan. Zie Gen. 11 op vers 7. |
| Gen. 11:7 (kt.) Komaan, laat Ons nedervaren en laat Ons hun spraak aldaar verwarren, opdat een iegelijk de spraak zijns naasten niet hore. |
| 7 Te weten der hemelen, uit vers 2. |
| vers 2 De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. |
|
5 aHun 8richtsnoer gaat uit over de ganse aarde, en hun redenen aan het einde der wereld; Hij heeft in dezelve een 9tent gesteld voor de zon. |
| a Rom. 10:18. |
| Rom. 10:18 Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld. |
| 8 Dat is, hun uitermate schoon gebouw, alsof het met een richtsnoer afgemeten en daarnaar gemaakt was. Zie Job 38 op vers 5. Zach. 1:16. Of: linie, regel, voorschrift, schrift, dat is, het is of zij ons met grove linies en letters schreven en leerden van hun Schepper. Vgl. Jes. 28:10. Waarop de apostel dit gepast heeft; zie Rom. 10:18. |
| Job 38:5 (kt.) Wie heeft haar maten gezet? Want gij weet het; of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken? Zach. 1:16 Daarom zegt de HEERE alzo: Ik ben tot Jeruzalem wedergekeerd met ontfermingen, Mijn huis zal daarin gebouwd worden, spreekt de HEERE der heirscharen; en het richtsnoer zal over Jeruzalem uitgestrekt worden. Jes. 28:10 Want het is gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig. Rom. 10:18 Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld. |
| 9 Dit wordt in het volgende vers verklaard. |
|
6 En 10die is als een bruidegom, uitgaande uit zijn slaapkamer; zij bis vrolijk als een 11held om het pad te lopen. |
| 10 Te weten de zon, zeer schoon en sierlijk hervoorbrekende en oprijzende, gelijk een bruidegom met sierlijke klederen voor den dag pleegt te komen. Zie Jes. 61:10. |
| Jes. 61:10 Ik ben zeer vrolijk in den HEERE, mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid zich versiert met haar gereedschap. |
| b Pred. 1:5. |
| Pred. 1:5 Ook rijst de zon op en de zon gaat onder, en zij hijgt naar haar plaats, waar zij oprees. |
| 11 Snel en sterklopende van den opgang tot den nedergang. Vgl. Pred. 1:5. |
| Pred. 1:5 Ook rijst de zon op en de zon gaat onder, en zij hijgt naar haar plaats, waar zij oprees. |
|
7 Haar uitgang is van het einde des hemels, en haar omloop tot aan de einden deszelven; en 12niets is verborgen voor haar hitte. |
| 12 Of: niemand. Versta waar de zon schijnt. |
|
8 cDe 13wet des HEEREN is volmaakt, 14bekerende de ziel; de 15getuigenis des HEEREN is 16gewis, den slechte wijsheid gevende. |
| c 2 Sam. 22:31. Ps. 18:31. |
| 2 Sam. 22:31 Gods weg is volmaakt, de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen die op Hem betrouwen. Ps. 18:31 Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen die op Hem betrouwen. |
| 13 Of: leer, dat is, Gods heilig Woord. Zie Ps. 1 op vers 2. |
| Ps. 1:2 (kt.) Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. |
| 14 Of: wederbrengende, wederoprichtende, dat is, verkwikkende, troostende, als Ps. 23:3. Zie ook Ruth 4 op vers 15. Dit is de vrucht van de leer des Evangelies. |
| Ps. 23:3 Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid om Zijns Naams wil. Ruth 4:15 (kt.) Die zal u zijn tot een verkwikker der ziel en om uw ouderdom te onderhouden; want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, dewelke u beter is dan zeven zonen. |
| 15 Zijn Woord, getuigende van Zijn Wezen, wil en werken. |
| 16 Dat is, waarachtig, zeker, vast, bestendig. Vgl. Ps. 93:5; 111:7. |
| Ps. 93:5 Uw getuigenissen zijn zeer getrouw; de heiligheid is Uwen huize sierlijk, HEERE, tot lange dagen. Ps. 111:7 Mem. De werken Zijner handen zijn waarheid en oordeel; Nun. al Zijn bevelen zijn getrouw. |
|
9 De bevelen des HEEREN zijn 17recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver, verlichtende de 18ogen. |
| 17 Of: richtig, dat is, in alles gelijkvormig, met zichzelve overeenstemmende, en den enigen rechten weg der zaligheid recht wijzende. Van het Hebreeuwse woord zie Ps. 7 op vers 11. |
| Ps. 7:11 (kt.) Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart behoudt. |
| 18 Des verstands. Zie Ps. 13 op vers 4. |
| Ps. 13:4 (kt.) Aanschouw, verhoor mij, HEERE mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik in den dood niet ontslape; |
|
10 De 19vreze des HEEREN is rein, bestaande tot in eeuwigheid; de rechten des HEEREN zijn 20waarheid, tezamen zijn zij rechtvaardig. |
| 19 God vrezen en eren, insgelijks in Zijn wegen te wandelen worden met elkander verwisseld, Jes. 29:13 vergeleken met Matth. 15:9, en 2 Kron. 6:31 met 1 Kon. 8:40 en Ps. 128:1. Zodat men hier door de kinderlijke vreze, waarmede de kinderen Gods uit het geloof Hem eren, bekwamelijk kan verstaan de leer van de ware religie en godsdienst, zijnde rein van alle vuiligheid der menselijke gedichtsels, en medebrengende reinheid der harten en handen, Ps. 24:4. |
| Jes. 29:13 Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn; Matth. 15:9 Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die geboden van mensen zijn. 2 Kron. 6:31 Opdat zij U vrezen, om te wandelen in Uw wegen, al de dagen die zij leven zullen op het land dat Gij onzen vaderen gegeven hebt. 1 Kon. 8:40 Opdat zij U vrezen al de dagen die zij leven zullen op het land dat Gij onzen vaderen gegeven hebt. Ps. 128:1 EEN lied Hammaäloth. Welgelukzalig is een iegelijk die den HEERE vreest, die in Zijn wegen wandelt. Ps. 24:4 Die rein van handen en zuiver van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedrieglijk zweert. |
| 20 Dat is, zeer of in alle manieren waarachtig, niet dan enkel waarheid. |
|
11 dZij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en ezoeter dan honing en 21honingzeem. |
| d Ps. 119:72, 127. Spr. 8:11. |
| Ps. 119:72 De wet Uws monds is mij beter dan duizenden van goud of zilver. Ps. 119:127 Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud. Spr. 8:11 Want wijsheid is beter dan robijnen; en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken. |
| e Ps. 119:103. |
| Ps. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honing mijn mond! |
| 21 Hebr. het vloeiende der honingraten, dat is, wat uit de honingraten vanzelf zonder persen vloeit, ongepijnden honing. |
|
12 Ook wordt Uw knecht door dezelve 22klaarlijk vermaand; in het houden van die is groot 23loon. |
| 22 Het Hebreeuwse woord betekent blinken, klaar schijnen, en voorts vermanen, waarschuwen, waardoor de mens een licht en klarigheid bekomt voor zijn ziel, mitsgaders nuttigheid, profijt en voordeel. Vgl. Ez. 3:18, 19, 20, 21. |
| Ez. 3:18 Als Ik tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven; en gij waarschuwt hem niet, en spreekt niet om den goddeloze van zijn goddelozen weg te waarschuwen, opdat gij hem in het leven behoudt; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. Ez. 3:19 Doch als gij den goddeloze waarschuwt, en hij zich van zijn goddeloosheid en van zijn goddelozen weg niet bekeert, hij zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar gij hebt uw ziel bevrijd. Ez. 3:20 Als ook een rechtvaardige zich van zijn gerechtigheid afkeert en onrecht doet, en Ik een aanstoot voor zijn aangezicht leg, hij zal sterven; omdat gij hem niet gewaarschuwd hebt, zal hij in zijn zonde sterven, en zijn gerechtigheden die hij gedaan heeft, zullen niet gedacht worden; maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. Ez. 3:21 Doch als gij den rechtvaardige waarschuwt, opdat de rechtvaardige niet zondige, en hij niet zondigt; hij zal zekerlijk leven, omdat hij gewaarschuwd is; en gij hebt uw ziel bevrijd. |
| 23 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk de hiel, de verzene (Gen. 3:15; 25:26) en wordt voorts genomen voor het einde van een ding (als hoofd voor het begin), en wijders voor uitkomst, geluk, profijt, beloning, omdat zij in het einde en op het laatst komen; gelijk een ander woord, betekenende eigenlijk het achterste, ook alzo gebruikt wordt. Zie Spr. 23 op vers 18. Dat nu God de gehoorzaamheid Zijner kinderen, niettegenstaande hun onvolmaaktheid, met grote beloften vereert, dezelve voor aangenaam houdt en beloont, dat geschiedt niet naar hun verdienste, maar uit genade om der verdiensten van Jezus Christus wil. |
| Gen. 3:15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen. Gen. 25:26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezaus verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaar oud, als hij hen gewon. Spr. 23:18 (kt.) Want zekerlijk, er is een beloning; en uw verwachting zal niet afgesneden worden. |
|
13 Wie zou de 24afdwalingen verstaan? Reinig mij van de 25verborgen afdwalingen. |
| 24 Dat is, zonden die men door onwetendheid en onbedachtzaamheid begaat. Zie Lev. 4 op vers 2. Hij wil zeggen: Niemand kan ze verstaan (zo menigerlei, veel, ja, ontelbaar zijn zij). Vgl. 1 Kon. 3:9 met 2 Kron. 1:10. |
| Lev. 4:2 (kt.) Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Als een ziel zal gezondigd hebben door afdwaling van enige geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en tegen een van die zal gedaan hebben; 1 Kon. 3:9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart om Uw volk te richten, verstandiglijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? 2 Kron. 1:10 Geef mij nu wijsheid en wetenschap, dat ik voor het aangezicht van dit volk uitga en inga; want wie zou dit Uw groot volk kunnen
richten? |
| 25 Die ik niet zie of merk. |
|
14 Houd Uw knecht ook terug van 26trotsheden; laat ze niet over mij 27heersen; dan zal ik 28oprecht zijn, en rein van 29grote overtreding. |
| 26 Of: moedwilligheden, dat is, moedwillige zonden, die willens en wetens, en met opzet, hoogmoed en verachting Gods geschieden. |
| 27 Vgl. Rom. 6:12. |
| Rom. 6:12 Dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams. |
| 28 Zie Gen. 6 op vers 9. |
| Gen. 6:9 (kt.) Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten; Noach wandelde met God. |
| 29 Of: vele, menigvuldige. |
|
15 Laat de redenen mijns monds en de overdenking mijns harten 30welbehaaglijk zijn voor Uw aangezicht, o HEERE, mijn Rotssteen en mijn Verlosser. |
| 30 Hebr. tot of naar welbehagen of aangenaamheid zijn. Vgl. Jes. 56:7. Jer. 6:20. |
| Jes. 56:7 Die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken. Jer. 6:20 Waartoe zal dan de wierook voor Mij uit Scheba komen, en de beste kalmoes uit verren lande? Uw brandoffers zijn Mij niet behaaglijk en uw slachtoffers zijn Mij niet zoet. |