Statenvertaling.nl

sample header image

Romeinen 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Romeinen 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 De inleiding van dezen zendbrief, waarin verklaard wordt wie deszelfs schrijver is, namelijk Paulus, die zijn ambt, beroeping en leer van den Persoon van Christus kortelijk aanwijst. 6 De personen aan welke hij schrijft, met een prijzing van hun geloof. 9 De genegenheid die hij heeft om tot hen te komen, om hun zowel als anderen het Evangelie te prediken, hen te versterken, en van hen versterkt te worden. 16 Daarna stelt hij voor de ware leer van de rechtvaardigmaking des mensen voor God, door het geloof; en bewijst hetzelve met een plaats der Heilige Schrift. 18 Hij wederlegt het verkeerd gevoelen van anderen, en bewijst dat de heidenen door het licht der natuur niet kunnen gerechtvaardigd worden voor God. 19 Overmits zij dat licht onderdrukken, en de kennis die zij van God hebben, misbruiken tot afgoderij. 24 Waarover zij in een verkeerden zin overgegeven zijn. 29 En vol zijn van alle gruwelen in hun leven, die hij met een lang register verhaalt.
 
Opschrift en zegengroet
1 PAULUS,1 een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, 2een geroepen apostel, a3afgezonderd 4tot het Evangelie Gods
1 Waarom Paulus, die tevoren Saulus heette, den naam van Paulus in al zijn zendbrieven heeft gehouden, daarvan zie de reden in de aant. op Hand. 13:9. verwijsteksten
2 Of: geroepen tot een apostel; welken titel hij zichzelven hier geeft om terstond in het begin aan te wijzen, dat de vermaningen die hij in dezen brief den Romeinen doet, naar eis van zijn beroeping geschieden. Zie Hand. 9:15. 2 Kor. 5:19, 20. verwijsteksten
a Hand. 9:15; 13:2. Gal. 1:15. verwijsteksten
3 Namelijk van moeders lichaam aan in Gods voornemen, Gal. 1:15, en daarna in de daad door het bevel des Heiligen Geestes om het Evangelie onder de heidenen te verkondigen, Hand. 13:2. verwijsteksten
4 Namelijk om hetzelve te prediken.
 
2 (Hetwelk Hij tevoren bbeloofd had door Zijn profeten, in de heilige 5Schriften),
b Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10. Deut. 18:15. 2 Sam. 7:12. Ps. 132:11. Jes. 4:2; 7:14; 9:5; 40:10. Jer. 23:5; 33:14. Ez. 34:23; 37:24. Dan. 9:24. Micha 7:20. verwijsteksten
5 Namelijk des Ouden Testaments.
 
3 Van Zijn Zoon (Die 6geworden is cuit het 7zaad Davids 8naar het vlees;
6 Of: geboren; gelijk Gal. 4:4. verwijsteksten
c Matth. 1:1. Luk. 1:32. Hand. 2:30; 13:23. 2 Tim. 2:8. verwijsteksten
7 Dat is, nakomelingen.
8 Dat is, naar Zijn menselijke natuur, Joh. 1:14. 1 Tim. 3:16. verwijsteksten
 
4 Die 9krachtiglijk 10bewezen is te zijn dde Zone Gods 11naar den Geest der 12heiligmaking, 13uit de opstanding der doden), namelijk Jezus Christus, onzen Heere
9 Gr. in kracht, of: met kracht.
10 Of: verklaard. Gr. bepaald.
d Jes. 9:5; 44:6; 54:5. Joh. 2:19. Rom. 9:5. 1 Joh. 5:20. verwijsteksten
11 Dat is, naar Zijn Goddelijke natuur, die ook een eeuwige Geest genaamd wordt, Hebr. 9:14. Zie ook 1 Tim. 3:16. 1 Petr. 3:18. verwijsteksten
12 Of: der heiligheid, dat is, Die in Zichzelven heilig is, en door Zijn verdienste en kracht ons heilig maakt, Hebr. 2:11. verwijsteksten
13 Dat is, doordien Hij Zichzelven uit de doden heeft opgewekt, Joh. 2:19, 21; 10:18. verwijsteksten
 
5 (Door Welken wij hebben ontvangen 14genade en het apostelschap, 15tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen, 16voor Zijn Naam;
14 Dat is, de genade des apostelschaps; of: de genade tot bekering en bovendien tot het apostelschap.
15 Dat is, om de heidenen te brengen tot gehoorzaamheid aan Christus en tot het geloof, Hand. 26:16. verwijsteksten
16 Dat is, opdat Christus’ Naam hun bekend en van hen verheerlijkt zou worden. Of: in, uit Zijn Naam, 2 Kor. 5:20. verwijsteksten
 
6 17Onder welke gij ook zijt, 18geroepenen van Jezus Christus):
17 Gr. In.
18 Dat is, die niet alleen door het Woord uiterlijk, maar ook door de kracht des Geestes van Christus inwendiglijk tot de gemeenschap van Christus zijt geroepen en gekomen. Waarom hij hen ook in het volgende vers geroepen heiligen en geliefden Gods noemt. Zie Rom. 8:28. 1 Kor. 1:2. Want hoewel ook in deze gemeente, gelijk als in andere, huichelaars konden zijn, zo noemt hij die nochtans altijd in het begin zijner brieven, naar den eis der liefde, van het beste deel onder hen. verwijsteksten
 
7 Allen die te Rome zijt, geliefden 19Gods en egeroepen heiligen: 20Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus.
19 Of: door God, 1 Joh. 4:10, 19. verwijsteksten
e 1 Kor. 1:2. Ef. 1:1. verwijsteksten
20 Onder deze twee woorden wordt, naar de wijze van spreken der Hebreeën, begrepen alle geestelijke en lichamelijke welstand; en wordt door het woord genade verstaan de oorsprong of fontein van alle weldaden Gods over ons, en door het woord vrede de vruchten en het gevoelen van dien. Zie Ps. 63:4. Joh. 16:33. Rom. 5:1. Filipp. 4:7. verwijsteksten
 
Paulus’ verlangen naar Rome
8 Eerstelijk dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, dat uw geloof 21verkondigd wordt in de gehele wereld.
21 Dat is, ruchtbaar en bekendgemaakt wordt, in de gemeenten van de gehele wereld. Een figuurlijke manier van spreken, die alhier nochtans gegrond is, overmits er uit alle gewesten van de wereld te Rome kwamen, die zulks elk in zijn land konden verhalen.
 
9 Want fGod is mijn Getuige, gWelken ik dien 22in mijn geest 23in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk,
f Rom. 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5. verwijsteksten
g 2 Tim. 1:3. verwijsteksten
22 Of: met mijn geest, dat is, van ganser harte.
23 Dat is, in het verkondigen van het Evangelie; gelijk vers 1. verwijsteksten
 
10 hAllen tijd in mijn gebeden biddende, 24of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd 25door den wil Gods om tot ulieden te komen.
h Rom. 15:23, 32. verwijsteksten
24 Of: indien mij nog te eniger tijd een voorspoedige reis gegeven werd door den wil Gods, dat ik tot u mag komen.
25 Gr. in den wil Gods. Dit doet hij daarbij, omdat hij in het verbreiden des Evangelies de orde volgde die hem God door Zijn Geest voorschreef, Hand. 16:7, 9, 10. verwijsteksten
 
11 iWant ik verlang om u te zien, kopdat ik u enige geestelijke gave mocht mededelen, teneinde gij versterkt zoudt worden;
i 1 Thess. 3:10. verwijsteksten
k Rom. 15:29. verwijsteksten
 
12 Dat is, om 26medevertroost te worden onder u door het onderling geloof, zo het uwe als het mijne.
26 Of: medevermaand; want het Griekse woord betekent beide, en beide kan op Paulus gepast worden, alzo zelfs ook de engelen door de gemeente Gods nader kennis en ervaring krijgen van de menigerlei wijsheid Gods, Ef. 3:10. 1 Petr. 1:12. verwijsteksten
 
13 Doch ik wil niet dat u onbekend zij, broeders, ldat ik menigmaal voorgenomen heb tot u te komen (en ben tot nog toe 27verhinderd geweest), opdat ik ook onder u 28enige vrucht zou hebben, gelijk als ook onder de andere heidenen.
l 1 Thess. 2:18. verwijsteksten
27 Namelijk óf door voorvallende zwarigheden, óf door Gods bevel, gelijk Hand. 16:7. verwijsteksten
28 Namelijk van mijn dienst en beroeping tot een apostel van Christus onder de heidenen, om hen tot Christus te bekeren, of ten minste in hun geloof meer en meer te bevestigen.
 
14 mBeide 29Grieken en barbaren, beide wijzen en onwijzen 30ben ik een schuldenaar.
m 1 Kor. 9:16. verwijsteksten
29 Onder deze eerste twee worden alle soorten van heidenen verstaan, Hand. 28:2, en door wijzen en onwijzen allerlei mensen in het bijzonder onder de Grieken of barbaren; en het schijnt dat Paulus daarmede de gunst der Romeinen wil verwekken, omdat zij zichzelven de kloeksten en wijsten van alle mensen hielden. verwijsteksten
30 Dat is, ben ik gehouden, uit kracht van mijn beroeping, het Evangelie te prediken.
 
15 Alzo 31hetgeen in mij is, dat is volvaardig om u ook, die te Rome zijt, het Evangelie te verkondigen.
31 Of: wat mij aangaat, ik ben volvaardig.
 
De hoofdgedachte van den brief
16 nWant 32ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; owant het is 33een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, 34eerst den Jood, en ook den Griek.
n Ps. 40:10. 2 Tim. 1:8. verwijsteksten
32 Of: ik schroom niet, dat is, ik zoek mij niet te ontslaan of te onttrekken van het verkondigen des Evangelies, gelijk men doet van zaken waarover men zich schaamt.
o 1 Kor. 1:18; 15:2. verwijsteksten
33 Dat is, een krachtig middel van God daartoe verordineerd, gelijk 1 Kor. 1:18. verwijsteksten
34 Want het Evangelie moest eerst den Joden en daarna den heidenen verkondigd worden, Hand. 13:46. verwijsteksten
 
17 pWant 35de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard 36uit geloof tot geloof; gelijk geschreven is: qMaar de 37rechtvaardige zal uit het geloof leven.
p Rom. 3:21. Filipp. 3:9. verwijsteksten
35 Dat is, de rechtvaardigheid waardoor wij voor het gericht Gods kunnen bestaan, welke is alleen de rechtvaardigheid van Christus, die ons van God wordt geschonken en door het geloof toegerekend.
36 Dat is, tot dagelijkse toeneming en versterking in het geloof. Zie diergelijke 2 Kor. 3:18. verwijsteksten
q Hab. 2:4. Joh. 3:36. Gal. 3:11. Hebr. 10:38. verwijsteksten
37 Of: de rechtvaardige uit het geloof zal leven; hetwelk met den Hebreeuwsen tekst, Hab. 2:4, en met het oogmerk van Paulus alhier ook wel overeenkomt. verwijsteksten
 
Gods toorn over de heidenen
18 Want 38de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle 39goddeloosheid en 40ongerechtigheid der mensen, als die 41de waarheid 42in ongerechtigheid 43ten onder houden;
38 Dat is, de straffen die God uit den hemel zendt, gelijk vss. 24, 26, 28 nader wordt uitgedrukt, welke niet dan over onrechtvaardigen worden gezonden. verwijsteksten
39 Daardoor worden verstaan alle zonden strijdende tegen de eerste tafel, die verhaald worden in enige volgende verzen.
40 Hierdoor worden verstaan de zonden tegen de tweede tafel, die van het 29ste vers aan verhaald worden.
41 Dat is, de kennis van God en Zijn eer, die Hij den mensen zelfs door de natuur heeft geopenbaard, gelijk blijkt uit de volgende verzen.
42 Dat is, tegen alle recht en billijkheid, welke vereist dat men Gode geeft wat Hem toekomt.
43 Dat is, onderdrukken, hun eigen gemoederen geweld doende, dewijl zij beter weten dan zij doen.
 
19 rOvermits 44hetgeen van God kennelijk is, in 45hen openbaar is; want God 46heeft het hun geopenbaard.
r Hand. 14:17. verwijsteksten
44 Namelijk zoveel als een mens zonder Gods Woord uit de natuur van God weten kan.
45 Dat is, in het binnenste van hun gemoed; of: onder hen, dat is, onder hun wijzen en geleerden, die hiervan zeer vele klare en wijze spreuken en redenen in hun geschriften hebben nagelaten, hoewel zij zelven daartegen gedaan hebben.
46 Namelijk eensdeels door de wet der natuur, in hun consciënties, Joh. 1:9, anderdeels door het aanschouwen der schepselen Gods, waardoor Zijn eigenschappen gelijk als getast worden, Ps. 19:2; 148:4, 5, 6. Hand. 14:15; 17:24, enz. verwijsteksten
 
20 sWant Zijn 47onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan uit de 48schepselen verstaan en doorzien, beide 49Zijn eeuwige kracht en 50Goddelijkheid, opdat zij 51niet te verontschuldigen zouden zijn;
s Ps. 19:2. verwijsteksten
47 Dat is, Goddelijke eigenschappen.
48 Gr. maaksels, of: gemaakte dingen.
49 Waardoor verstaan wordt de eigenschap Gods waardoor alle dingen zijn geschapen en hun beginsel hebben, welke daarom, gelijk ook Zijn Wezen, eeuwig moet zijn, omdat zij vóór alle dingen is en een oorzaak van alles.
50 Hierdoor verstaat hij de andere eigenschappen der Majesteit Gods, welker voetstappen en beeltenissen in Gods schepselen klaarblijkelijk zijn, als Zijn goedheid, wijsheid, gerechtigheid, enz.
51 Gr. onverontschuldigbaar, of: zodat zij niet te verontschuldigen zijn; namelijk voor Gods rechtvaardig oordeel, alsof zij niet geweten hadden wat zij schuldig waren te doen.
 
21 Omdat zij 52God kennende, Hem 53als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; tmaar zijn 54verijdeld geworden in hun overleggingen, en hun onverstandig hart is verduisterd geworden.
52 Namelijk op zulke wijze als tevoren verklaard is.
53 Dat is, zoals het Zijne Goddelijke Majesteit toebehoorde, zelfs naar de kennis die zij van Hem hadden.
t Deut. 28:28. verwijsteksten
54 Dat is, zij zijn door hun overleggingen vervallen tot ijdele bedenkingen van God en van Zijn dienst, en hebben die gericht, niet naar de kennis die zij van God hadden, maar naar de genegenheid van hun verdorven zinnen, in het uitvinden van ijdele godsdiensten, en in het versieren van vele fabuleuze en ijdele goden, waardoor de kennis Gods meer en meer onder hen is verduisterd.
 
22 Zich uitgevende 55voor wijzen, zijn zij dwaas geworden,
55 Dit zegt hij van hun geleerden of filosofen, die een schijn wilden hebben van wijsheid, en somwijlen wel beter schenen te gevoelen en te spreken, maar nochtans de verkeerdheid en ijdelheid van anderen in de daad dwaselijk navolgden, 2 Kon. 17:29. verwijsteksten
 
23 vEn hebben de heerlijkheid 56des onverderfelijken Gods 57veranderd in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk mens en van gevogelte en van viervoetige en kruipende gedierten.
v 2 Kon. 17:29. verwijsteksten
56 Dat is, Die niet alleen in Wezen, maar ook in eigenschappen onveranderlijk is.
57 Of: verwisseld voor de gelijkenis, dat is, voor een beeld dat naar de gelijkenis van een sterfelijk mens gemaakt is, ja, ook van gevogelte, enz. Zie Lev. 27:10. Ps. 106:20. Jer. 2:11. Want dat al deze soorten van afgoderij onder de heidenen gebruikelijk zijn geweest, is openbaar uit hun geschriften. Zie ook Deut. 4:15, enz. Hand. 17:29, enz. verwijsteksten
 
24 58Daarom heeft hen God ook 59overgegeven 60in de begeerlijkheden hunner harten tot onreinheid, om hun lichamen 61onder elkander te onteren;
58 Namelijk om deze afgoderij en ontering die zij God daarmede aandeden. Zie Ps. 106:20. Jes. 40:17, 18. verwijsteksten
59 Dat is, heeft hun kwade begeerten niet ingetoomd, maar hun gang laten hebben, Ps. 81:13. Hand. 14:16, en hen door Zijn rechtvaardig oordeel van Zijn gaven, die zij verachtten en misbruikten, meer en meer ontbloot, Matth. 25:28, en hen verlatende den satan overgegeven, die hen tot alle boosheid verzoekt en verleidt, 1 Sam. 16:15. Matth. 6:13. verwijsteksten
60 Vers 26 wordt hetzelfde gezegd tot oneerlijke bewegingen; niet dat God zulke oneerlijke begeerlijkheden of bewegingen werkt, want die zijn uit God niet, Jak. 1:13. 1 Joh. 2:16. Zie hiervan breder de voorgaande 59ste aant. verwijsteksten
61 Of: in henzelven.
 
25 Als die 62de waarheid Gods 63veranderd hebben in de leugen, en het schepsel geëerd en gediend hebben 64boven den Schepper, Die te prijzen is in der eeuwigheid. Amen.
62 Dat is, de kennis die zij van God hadden. Zie vers 18. verwijsteksten
63 Of: verwisseld voor leugenachtige versierselen van ijdele goden en godsdiensten.
64 Dat is, meer dan den Schepper Zelven, Dien zij nevens hun afgoden wel somwijlen, maar weinig hebben gediend, Hand. 17:23, of ook den Schepper voorbijgaande, Dien het merendeel van hen noch hebben gekend noch gediend, Gal. 4:8. verwijsteksten
 
26 Daarom heeft hen God overgegeven xtot 65oneerlijke bewegingen; want ook hun vrouwen hebben het natuurlijk gebruik veranderd in het gebruik tegen nature;
x Lev. 18:22, 23. verwijsteksten
65 Gr. bewegingen der oneer, dat is, oneerlijke of schandelijke bewegingen. Want gelijk 1 Thess. 4:4, 5 wij vermaand worden ons vat te bezitten in ere, dat is, onze lichamen te onthouden van onkuisheid, alzo degenen die zich tot onkuisheid begeven, die onteren zichzelven en hun lichamen, 1 Kor. 6:18, voornamelijk die zulke stomme zonden toen bedreven, hetzij dat zij zulks deden of leden. verwijsteksten
 
27 En insgelijks ook de mannen nalatende het natuurlijk gebruik der vrouw, zijn verhit geworden in hun lust tegen elkander, mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende, en 66de vergelding van hun dwaling, die daartoe behoorde, in zichzelven ontvangende.
66 Dat is, de rechtvaardige straf van hun afgodendienst of het rechte loon. Want de afgodendienst, die geestelijke hoererij is, wordt gemeenlijk van God gestraft met lichamelijke, gelijk men die twee zonden gemeenlijk bij elkander ziet regeren. Zie Num. 25:1, 2. Openb. 17:1, 2, enz. verwijsteksten
 
28 En gelijk het hun niet goedgedacht heeft God 67in erkentenis 68te houden, zo heeft hen God overgegeven 69in een verkeerden zin, om te doen dingen die niet betamen:
67 Namelijk die zij uit de wet der natuur en het aanschouwen der geschapen dingen hadden ontvangen, vers 20. verwijsteksten
68 Gr. te hebben.
69 Gr. tot een zin zonder recht oordeel, of: een verwerpelijken zin, dat is, die het goed van het kwaad, het eerlijke van het oneerlijke niet beproeft noch onderscheidt.
 
29 Vervuld zijnde met alle 70ongerechtigheid, hoererij, 71boosheid, gierigheid, kwaadheid; vol van nijdigheid, moord, twist, bedrog, 72kwaadaardigheid;
70 Hier beginnen verhaald te worden de zonden die onder de heidenen heerschappij hadden tegen de tweede tafel der wet; waarvan de ongerechtigheid de fontein is, uit welke de andere als beken vloeien.
71 Of: ergheid.
72 Dat is, verkeerdheid van zinnen, als men alles ten kwaadste duidt.
 
30 Oorblazers, 73achterklappers, 74haters Gods, 75smaders, hovaardigen, 76laatdunkenden, vinders van kwade dingen, den ouders ongehoorzaam;
73 Of: tegensprekers.
74 Of: van God gehaat. Doch alzo hier gesproken wordt van de heersende zonden der heidenen, zo wordt het beter in dezen zin genomen; gelijk Rom. 8:7 de wijsheid des vleses vijandschap Gods gezegd wordt. Want die worden met recht gezegd God te haten, die liefhebben hetgeen God haat, en haten hetgeen God gebiedt, Ex. 20:5. verwijsteksten
75 Dat is, die smaadheid of ongelijk anderen aandoen met woorden of werken.
76 Of: roemgierigen, pochers.
 
31 Onverstandigen, verbondsbrekers, 77zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijken, onbarmhartigen;
77 Het Griekse woord betekent de affectie of liefde die daar is tussen ouders en kinderen. Deze zonde regeerde ook onder de heidenen, die hun kinderen den afgoden opofferden, tot vondelingen legden, ombrachten, zonder tegen de wetten te misdoen.
 
32 Dewelke, 78daar zij het recht Gods weten (namelijk dat degenen die zulke dingen doen, des doods waardig zijn), niet alleen dezelve doen, ymaar ook mede 79een welgevallen hebben in degenen die ze doen.
78 Dat is, daar hun een onderscheid tussen goed en kwaad van God in de natuur is ingeplant, en een gevoelen van de straf die God over het kwaad wil oefenen, Rom. 2:14, 15. verwijsteksten
y Hos. 7:3. verwijsteksten
79 Dit is de opperste trap der boosheid, het kwaad niet alleen te doen, maar ook een vermaak daarin te hebben dat anderen hetzelve doen.

Einde Romeinen 1