Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Paulus betuigt dat hij gevangen was om zijn standvastigheid in de leer van de genadige roeping der heidenen. 3 Welke hij door bijzondere openbaring Gods had. 5 En dat die in de voorgaande eeuwen den mensen op zulke wijze nooit was bekendgemaakt. 7 Dat hij tot een dienaar des Evangelies was gesteld, om dezelve leer onder de heidenen te verkondigen. 10 En door de gemeente de veelvoudige wijsheid Gods bekend te maken, zelfs aan de engelen in den hemel. 13 Vermaant hen dat zij in zijn verdrukkingen niet vertragen. 14 En bidt God dat Hij hen meer en meer versterke. 17 Opdat Christus door het geloof in hun harten wone. 18 En zij de breedte, lengte, diepte en hoogte dezer genade en der liefde van Christus mogen begrijpen. 20 En besluit met een dankzegging tot God. |
Paulus’ arbeid onder de heidenen |
1 OM deze oorzaak ben ik, Paulus, ade gevangene 1van Christus Jezus 2voor u, die heidenen zijt; |
| a Hand. 21:33. Ef. 4:1. Filipp. 1:7, 13, 14, 16. Kol. 4:3. 2 Tim. 1:8. Filem. vs. 1. |
| Hand. 21:33 Toen naderde de overste en greep hem, en beval dat men hem met twee ketenen zou binden, en vraagde wie hij was en wat hij gedaan had. Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; Filipp. 1:7 Gelijk het bij mij recht is, dat ik van u allen dit gevoel, omdat ik in mijn hart houd, dat gij, beide in mijn banden en in mijn
verantwoording en bevestiging des Evangelies, gij allen, zeg ik,
mijner genade mededeelachtig zijt. Filipp. 1:13 Alzo dat mijn banden in Christus openbaar geworden zijn in het ganse rechthuis en aan alle anderen, Filipp. 1:14 En dat het meerderdeel der broederen in den Heere, door mijn banden vertrouwen gekregen hebbende, overvloediger het Woord onbevreesd durven spreken. Filipp. 1:16 Genen verkondigen wel Christus uit twisting, niet zuiver, menende aan mijn banden verdrukking toe te brengen; Kol. 4:3 Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben, 2 Tim. 1:8 Schaam u dan niet voor de getuigenis onzes Heeren, noch voor mij, die Zijn gevangene ben; maar lijd verdrukkingen met het Evangelie naar de kracht Gods; Filem. vs. 1 PAULUS, een gevangene van CHRISTUS JEZUS, en Timótheüs, de broeder, aan Filémon, den geliefde, en onzen medearbeider, |
| 1 Dat is, om de zaak van Christus; of: om Christus’ wil, gelijk hij zichzelven dezen titel ook geeft 2 Tim. 1:8. Filem. vs. 1. |
| 2 Tim. 1:8 Schaam u dan niet voor de getuigenis onzes Heeren, noch voor mij, die Zijn gevangene ben; maar lijd verdrukkingen met het Evangelie naar de kracht Gods; Filem. vs. 1 PAULUS, een gevangene van CHRISTUS JEZUS, en Timótheüs, de broeder, aan Filémon, den geliefde, en onzen medearbeider, |
| 2 Dat is, omdat ik u heidenen Christus tot nu toe heb gepredikt, en nog zelfs in deze mijn banden predik, niettegenstaande de Joden daarover tegen mij alzo zijn verbitterd, en mij in de handen der ongelovigen hebben overgegeven, Handelingen 21. Of ook: om u door mijn voorbeeld en lijdzaamheid in de waarheid dezer leer te versterken, gelijk hierna vers 13. |
| vers 13 Daarom bid ik dat gij niet vertraagt in mijn verdrukkingen voor u, hetwelk is uw heerlijkheid. |
|
2 Indien gij maar gehoord hebt van 3de bedeling b4der genade Gods, cdie mij gegeven is 5aan u, |
| 3 Zie van de kracht van dit woord de aant. op Ef. 1:10. |
| Ef. 1:10 (kt.) Om in de bedeling van de volheid der tijden wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide wat in den hemel is en wat op de aarde is; |
| b Rom. 1:5. |
| Rom. 1:5 (Door Welken wij hebben ontvangen genade en het apostelschap, tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen, voor Zijn Naam; |
| 4 Dat is, mijner beroeping uit genade tot een apostel. Waarvan zie Hand. 9:15; 22:21, enz. |
| Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; Hand. 22:21 En Hij zeide tot mij: Ga heen; want Ik zal u ver tot de heidenen afzenden. |
| c vers 8. Hand. 13:2. |
| vers 8 Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus, Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. |
| 5 Of: onder u, namelijk heidenen, Hand. 26:17, 18. |
| Hand. 26:17 Verlossende u van dit volk en van de heidenen, tot dewelke Ik u nu zend, Hand. 26:18 Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij. |
|
3 Dat Hij mij ddoor openbaring heeft bekendgemaakt e6deze verborgenheid (gelijk ik met weinige woorden
7tevoren geschreven heb, |
| d Hand. 22:17, 21; 26:16, 17. Gal. 1:11, 12. |
| Hand. 22:17 En het gebeurde mij, als ik te Jeruzalem wedergekeerd was en in den tempel bad, dat ik in een vertrekking van zinnen was, Hand. 22:21 En Hij zeide tot mij: Ga heen; want Ik zal u ver tot de heidenen afzenden. Hand. 26:16 Maar richt u op en sta op uw voeten; want hiertoe ben Ik u verschenen, om u te stellen tot een dienaar en getuige der dingen, beide die gij gezien hebt en in welke Ik u nog zal verschijnen; Hand. 26:17 Verlossende u van dit volk en van de heidenen, tot dewelke Ik u nu zend, Gal. 1:11 Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mens. Gal. 1:12 Want ik heb ook hetzelve niet van een mens ontvangen noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus. |
| e Rom. 16:25. |
| Rom. 16:25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, |
| 6 Namelijk van het Evangelie van Christus, en voornamelijk van de beroeping der heidenen, gelijk hierna wordt verhaald. Waarom dit nu een verborgenheid genaamd wordt, zie de aant. Ef. 1:9. |
| Ef. 1:9 (kt.) Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; |
| 7 Namelijk in de twee voorgaande hoofdstukken, waarin de hoofdsom van de leer des Evangelies van hem kortelijk is voorgesteld. |
|
4 Waaraan gij dit lezende, kunt bemerken 8mijn wetenschap in deze verborgenheid van Christus), |
| 8 Dat is, hoe volkomenlijk mij de Heere zulks heeft geopenbaard. |
|
5 9Welke in andere 10eeuwen den kinderen der mensen niet is bekendgemaakt, f11gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen 12en profeten door den Geest; |
| 9 Namelijk verborgenheid, waarvan gesproken is in het derde vers. |
| 10 Of: geslachten, tijden, namelijk voor de komst van Jezus Christus in het vlees en Zijn verheerlijking. |
| f Hand. 10:28. |
| Hand. 10:28 En hij zeide tot hen: Gij weet hoe het een Joodsen man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten. |
| 11 Dit woord betoont dat er wel enige openbaringen in het Oude Testament geschied zijn aan de profeten van de beroeping der heidenen tot de gemeenschap van den Messias, gelijk Paulus ook in den brief aan de Romeinen, hfdst. 9; 10; 11, uit de Wet en de Profeten zulks bewijst; maar dat zulks nooit zo klaar en zo onderscheidenlijk is geopenbaard als nu, en inzonderheid dit stuk, dat de heidenen tot de gemeenschap van Christus zouden worden beroepen zonder dat zij aan de besnijdenis en andere ceremoniën der wet zouden gehouden zijn; overmits meest al de voorgaande voorzeggingen der profeten figuurlijk zijn uitgesproken, en alzo schenen te luiden dat de heidenen tot de gemeenschap van dezelve ceremoniën zouden gebracht worden. Welke voorzeggingen door de apostelen nu nader en naakter zijn verklaard, en betuigd dat zulks niet van de uiterlijke ceremoniën, maar van de geestelijke gemeenschap aan den godsdienst der Joden moet verstaan worden; gelijk Petrus door een gezicht nader van Christus is onderricht, Hand. 10:14, 15, en gelijk de apostelen ook gezamenlijk dit hebben verklaard in hun synode, Handelingen 15. |
| Romeinen 10 BROEDERS, de toegenegenheid mijns harten, en het gebed dat ik tot God voor Israël doe, is tot hun zaligheid. Romeinen 11 IK zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; want ik ben ook een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van den stam van Benjamin. Hand. 10:14 Maar Petrus zeide: Geenszins, Heere, want ik heb nooit gegeten iets dat gemeen of onrein was. Hand. 10:15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. Handelingen 15 EN sommigen, die afgekomen waren van Judéa, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden. |
| 12 Namelijk des Nieuwen Testaments, die den Geest der verklaring van Gods Woord extraordinairlijk hebben ontvangen, waarvan zie 1 Kor. 12:28. Ef. 4:11. |
| 1 Kor. 12:28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; |
|
6 Namelijk dat de heidenen zijn 13mede-erfgenamen, en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus door het Evangelie; |
| 13 Dit woord mede ziet hier op de Joden die in Christus hebben geloofd, met welke de gelovige heidenen, zonder andere uiterlijke gemeenschap met de Joden in hun ceremoniën te moeten houden, erfgenamen zijn der zaligheid, en van hetzelfde lichaam der gemeente van Christus, en deelgenoten van dezelfde beloften van de vergeving der zonden, van den Geest der wedergeboorte en aanneming tot kinderen, enz., waarvan zij anders tevoren vreemd waren, gelijk hiervoor Ef. 2:12 is betuigd. |
| Ef. 2:12 Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. |
|
7 Waarvan ik een dienaar geworden ben naar de gave der genade Gods, die mij gegeven is g14naar de werking Zijner kracht. |
| g Ef. 1:19. Kol. 2:12. |
| Ef. 1:19 En welke de uitnemende grootheid Zijner kracht is aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht, Kol. 2:12 Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft. |
| 14 Dat is, naar Zijn krachtige werking, niet alleen waarmede ik ben beroepen, maar ook in mijn dienst versterkt en gezegend. |
|
8 Mij, h15den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om ionder de heidenen door het Evangelie te verkondigen 16den onnaspeurlijken rijkdom van Christus, |
| h 1 Kor. 15:9. 1 Tim. 1:15. |
| 1 Kor. 15:9 Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb. 1 Tim. 1:15 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben. |
| 15 Dit zegt de apostel ten aanzien van zijn staat voor zijn bekering, toen hij een vervolger was van Christus’ gemeente. Zie 1 Kor. 15:9, 10. 1 Tim. 1:13. |
| 1 Kor. 15:9 Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb. 1 Kor. 15:10 Doch door de genade Gods ben ik wat ik ben; en Zijn genade die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is. 1 Tim. 1:13 Die tevoren een godslasteraar was en een vervolger en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetend gedaan heb in mijn ongelovigheid; |
| i Hand. 9:15; 13:2; 22:21. Gal. 1:16; 2:8. 1 Tim. 2:7. 2 Tim. 1:11. |
| Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Hand. 22:21 En Hij zeide tot mij: Ga heen; want Ik zal u ver tot de heidenen afzenden. Gal. 1:16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed, Gal. 2:8 (Want Die in Petrus krachtiglijk wrocht tot het apostelschap der besnijdenis, Die wrocht ook krachtiglijk in mij onder de heidenen); 1 Tim. 2:7 Waartoe ik gesteld ben een prediker en apostel (ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet), een leraar der heidenen in geloof en waarheid. 2 Tim. 1:11 Waartoe ik gesteld ben een prediker en een apostel en een leraar der heidenen; |
| 16 Dat is, den ondoorgrondelijken overvloed der genade van Christus. Een gelijkenis genomen van het wild, welks voetstappen men dikmaals niet kan speuren om dat te volgen en vinden, gelijk Rom. 11:33. |
| Rom. 11:33 O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! |
|
9 En allen 17te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap kder verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest 18in God, Welke 19alle dingen lgeschapen heeft door Jezus Christus; |
| 17 Dat is, door de predicatie des Evangelies hun ogen te openen, gelijk Christus tot Paulus spreekt, Hand. 26:18. |
| Hand. 26:18 Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij. |
| k Rom. 16:25. Ef. 1:9. Kol. 1:26. 2 Tim. 1:10. Tit. 1:2. 1 Petr. 1:20. |
| Rom. 16:25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; Kol. 1:26 Namelijk de verborgenheid die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen, 2 Tim. 1:10 Doch nu geopenbaard is door de verschijning van onzen Zaligmaker Jezus Christus, Die den dood heeft tenietgedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie; Tit. 1:2 In de hope des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te zijner tijd; 1 Petr. 1:20 Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in deze laatste tijden om uwentwil, |
| 18 Dat is, in Gods raad en voornemen, gelijk hierna vers 11 wordt verklaard. |
| vers 11 Naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onzen Heere; |
| 19 Dat is, alle volken, zowel heidenen als Joden, en wat hen aangaat. Waaruit de apostel wil besluiten, dat het dan gevoeglijk was, dat niet alleen de Joden, maar ook de heidenen door Christus zouden verzoend en verenigd worden. Zie Kol. 1:16, 17, 18. Anderen nemen het van de tweede schepping, doch daarvan heeft de apostel tevoren gesproken. |
| Kol. 1:16 Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; Kol. 1:17 En Hij is vóór alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door Hem. Kol. 1:18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn. |
| l Gen. 1:3. Ps. 33:6. Joh. 1:3. Kol. 1:16. Hebr. 1:2. |
| Gen. 1:3 En God zeide: Daar zij licht. En daar werd licht. Ps. 33:6 Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. Joh. 1:3 Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt dat gemaakt is. Kol. 1:16 Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; Hebr. 1:2 Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; |
|
10 mOpdat nu 20door de gemeente bekendgemaakt worde 21aan de overheden en de machten 22in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods; |
| m 1 Petr. 1:12. |
| 1 Petr. 1:12 Denwelken geopenbaard is dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen die u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, Die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. |
| 20 Dat is, door den verscheiden stand der gemeente onder het Oude en Nieuwe Testament. |
| 21 Dat is, aan de engelen, gelijk hiervoor Ef. 1:21 en Kol. 1:16. Alzo genoemd, omdat God derzelver dienst dikmaals gebruikt in de regering van landen en koninkrijken, Dan. 4:13; 10:13. Want ook de engelen zelven zijn begerig deze veelvuldige wijsheid Gods in de verscheidenheid van de regering der gemeente, en der weldaden die Hij den gelovigen door Christus doet, te aanschouwen, 1 Petr. 1:12. |
| Ef. 1:21 Ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij, en allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; Kol. 1:16 Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; Dan. 4:13 Ik zag verder in de gezichten mijns hoofds op mijn leger; en zie, een wachter, namelijk een heilige, kwam af van den hemel, Dan. 10:13 Doch de vorst des koninkrijks van Perzië stond tegenover mij een en twintig dagen; en zie, Michaël, een van de eerste vorsten, kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten, bij de koningen van Perzië. 1 Petr. 1:12 Denwelken geopenbaard is dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen die u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, Die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. |
| 22 Gr. hemelse, of in de overhemelse, namelijk plaatsen. |
|
11 23Naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onzen Heere; |
| 23 Gr. Naar het voornemen der eeuwen, dat is, naar Zijn eeuwigen raad en besluit. Zie Ef. 1:4, enz. |
| Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; |
|
12 n24In Denwelken wij hebben 25de vrijmoedigheid en 26den toegang 27met vertrouwen door het geloof 28aan Hem. |
| n Joh. 10:9; 14:6. Rom. 5:2. Ef. 2:18. Hebr. 10:19. |
| Joh. 10:9 Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden. Joh. 14:6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. Rom. 5:2 Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. Ef. 2:18 Want door Hem hebben wij beiden den toegang door één Geest tot den Vader. Hebr. 10:19 Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, |
| 24 Namelijk Christus Jezus. |
| 25 Namelijk om God, onzen Vader, als kinderen aan te spreken, gelijk het Griekse woord parrhesia medebrengt; en om te roemen op de hoop der heerlijkheid Gods, Rom. 5:2; 8:15, enz. |
| Rom. 5:2 Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. |
| 26 Of: toeleiding, namelijk door denzelven Geest, Die ons als met de hand tot God leidt, Rom. 8:26. |
| Rom. 8:26 En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. |
| 27 Namelijk des geloofs op God. |
| 28 Namelijk Christus. Want door het geloof in Christus als onzen Middelaar geloven of vertrouwen wij op God, en hebben een vrijmoedigen toegang tot God, 1 Petr. 1:21. Gr. Deszelven. |
| 1 Petr. 1:21 Die door Hem gelooft in God, Welke Hem opgewekt heeft uit de doden, en Hem heerlijkheid gegeven heeft, opdat uw geloof en hoop op God zijn zou. |
|
13 oDaarom bid ik dat gij niet 29vertraagt in mijn verdrukkingen p30voor u, 31hetwelk is uw heerlijkheid. |
| o Filipp. 1:14. 1 Thess. 3:3. |
| Filipp. 1:14 En dat het meerderdeel der broederen in den Heere, door mijn banden vertrouwen gekregen hebbende, overvloediger het Woord onbevreesd durven spreken. 1 Thess. 3:3 Opdat niemand bewogen worde in deze verdrukkingen; want gij weet zelven dat wij hiertoe gesteld zijn. |
| 29 Het Griekse woord betekent eigenlijk: verergeren, of door enig kwaad verslappen, zie Gal. 6:9, en is een gelijkenis genomen van degenen die door een ijver den loop beginnen, en enige zwarigheden voor zich ziende, wijken of vertragen, uit vrees van daarin te vallen. |
| Gal. 6:9 Doch laat ons goeddoende, niet vertragen; want te zijner tijd zullen wij maaien, zo wij niet verslappen. |
| p Kol. 1:24. |
| Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
| 30 Dat is, om uwentwil; of: om u een voorbeeld van standvastigheid in het geloof te zijn. Zie de aant. op vers 1. |
| vers 1 (kt.) OM deze oorzaak ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u, die heidenen zijt; |
| 31 Dat is, hierin bestaat uw heerlijkheid, namelijk dat gij niet vertraagt, horende deze mijn verdrukkingen. |
Gebed om versterking der Efeziërs |
14 Om deze oorzaak buig ik mijn knieën tot 32den Vader van onzen Heere Jezus Christus, |
| 32 Dezen titel geeft de apostel hier aan God den Vader, omdat wij geen toegang hebben tot Hem dan door Christus. Zie Joh. 14:6. |
| Joh. 14:6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. |
|
15 33Uit Welken 34al het geslacht 35in de hemelen en op de aarde 36genaamd wordt, |
| 33 Dit kan van God den Vader of ook van Christus verstaan worden. |
| 34 Of: maagschap, gelijk Luk. 2:4. Dat is, die van één Vader afkomstig zijn, en onder één Hoofd staan; gelijk de gemeente, van Christus en door Christus, onder God als haar Vader gesteld is, en van Hem alle geestelijk leven en welvaren ontvangt, en één geestelijke maagschap is. |
| Luk. 2:4 En Jozef ging ook op, van Galiléa, uit de stad Nazareth, naar Judéa, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt (omdat hij uit het huis en geslacht Davids was), |
| 35 Dat is, der gelovigen, niet alleen die hier op aarde nog leven, maar ook welker zielen in den hemel de aanneming tot kinderen alrede door Christus en met Christus genieten. Zie 2 Kor. 5:8. Filipp. 1:23. Hoewel sommigen dit ook tot de engelen uitstrekken. Zie Ef. 1:10. |
| 2 Kor. 5:8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. Filipp. 1:23 Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste; Ef. 1:10 Om in de bedeling van de volheid der tijden wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide wat in den hemel is en wat op de aarde is; |
| 36 Dat is, niet alleen met woorden, maar ook inderdaad is, gelijk dit woord elders ook zo genomen wordt. Zie Luk. 1:32. Rom. 9:26, enz. |
| Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; Rom. 9:26 En het zal zijn in de plaats waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden. |
|
16 Opdat Hij u geve, naar den rijkdom Zijner heerlijkheid, met kracht qversterkt te worden door Zijn Geest in den 37inwendigen mens; |
| q Ef. 6:10. |
| Ef. 6:10 Voorts, mijne broeders, wordt krachtig in den Heere en in de sterkte Zijner macht. |
| 37 Sommigen nemen dit woord voor het wedergeboren deel des mensen, gelijk Rom. 7:22, waarin de apostel wenst dat zij meer en meer versterkt mogen worden. Anderen voor het inwendige deel des mensen, namelijk de ziel der gelovigen met al haar bewegingen, waarin hij wenst dat zij met sterkte en kloekheid worden begiftigd, om al de verdrukkingen, die hun van buiten aangedaan worden, te kunnen wederstaan. Zie 2 Kor. 4:16. |
| Rom. 7:22 Want ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mens, 2 Kor. 4:16 Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag. |
|
17 Opdat Christus door het geloof 38in uw harten wone en gij in 39de liefde r40geworteld en gegrond zijt; |
| 38 Dat is, geduriglijk met Zijn werkingen blijve, gelijk Joh. 6:56; 14:23. |
| Joh. 6:56 Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem. Joh. 14:23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken. |
| 39 Namelijk jegens God en uw naaste, welke een onafscheidelijke vrucht en metgezel des geloofs is, 1 Kor. 13:1. Gal. 5:6. Anderen nemen het voor de liefde waarmede ons God liefheeft. |
| 1 Kor. 13:1 AL ware het dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden. Gal. 5:6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. |
| r Kol. 2:7. |
| Kol. 2:7 Geworteld en opgebouwd in Hem, en bevestigd in het geloof, gelijkerwijs gij geleerd zijt, overvloedig zijnde in hetzelve met dankzegging. |
| 40 Dat is, bevestigd zijt, gesterkt zijt. |
|
18 Opdat gij ten volle kondet begrijpen met al de heiligen, welke 41de breedte en lengte en diepte en hoogte is, |
| 41 Dat is, de uitnemende waardigheid en ondoorgrondelijkheid van het werk onzer verlossing door Christus. Een gelijkenis genomen van de landmeters, die, om enig werk of gebouw volkomenlijk te kennen, deze zaken plegen af te meten en bijeen te overleggen. |
|
19 En bekennen de liefde van Christus, die 42de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al 43de volheid Gods. |
| 42 Namelijk van alle natuurlijke mensen, die wij alleen door den Geest van Christus, naar de mate der gave van Christus, hier kunnen bekennen, zoveel ons nodig is ter zaligheid, maar hiernamaals eerst ten volle begrijpen zullen. Zie 1 Kor. 2:9, enz.; 13:9, enz. |
| 1 Kor. 2:9 Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien die Hem liefhebben. 1 Kor. 13:9 Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele; |
| 43 Dat is, der kennis en der werking Gods, niet waarmede God vervuld is, maar die Hij ons hier wil mededelen. Zie Ef. 4:12, 13. |
| Ef. 4:12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; Ef. 4:13 Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zone Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus; |
|
20 sHem nu Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht 44die in ons werkt, |
| s Rom. 16:25. |
| Rom. 16:25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, |
| 44 Hiermede toont de apostel, dat hij in deze dankzegging niet ziet op de macht Gods die in Hem verborgen is, maar waarvan Hij Zelf een bewijs in onze bekering getoond heeft, en nog dagelijks in ons toont in het volvoeren van deze genade. |
|
21 Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid 45in de gemeente door Christus Jezus, 46in alle geslachten, 47tot alle eeuwigheid. Amen. |
| 45 Namelijk waarin deze kracht en heerlijkheid Gods door Jezus Christus alleen bekend wordt, en behoorlijk geprezen moet worden, en in alle eeuwen geprezen zal worden, hoezeer de wereld daartegen ook roemt en woelt. |
| 46 Of: tot alle tijden. |
| 47 Gr. tot de eeuw der eeuwen. |