Statenvertaling.nl

sample header image

Titus 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Titus 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 Na het opschrift van den zendbrief, in hetwelk Paulus de waardigheid van zijn apostelschap beschrijft. 5 Verklaart hij tot wat einde hij Titus in het eiland Kreta gelaten had. 6 En beschrijft de hoedanigheden en gaven die vereist worden in een goeden leraar of opziener. 10 Vermaant hem de ijdelheidsprekers en verleiders tegen te staan en hun den mond te stoppen. 12 En alzo de Kretenzen kwade lieden waren, naar de getuigenis van een van hun eigen poëten, dat hij hen scherpelijk bestraffe. 14 En hen vermane te vlieden Joodse fabelen en menselijke instellingen. 15 Voornamelijk van het onderscheid der spijzen. 16 En beschrijft de geveinsdheid van deze verleiders, om die te beter te mijden.
 
Opschrift en zegengroet
1 PAULUS, 1een dienstknecht Gods en een apostel van JEZUS CHRISTUS, 2naar het geloof der uitverkorenen Gods, en 3de kennis der waarheid, 4die naar de godzaligheid is,
1 Zie Rom. 1:1. Filipp. 1:1. Jak. 1:1. 2 Petr. 1:1. Jud. vs. 1. Openb. 1:1. verwijsteksten
2 Dat is, predikende dezelfde leer die de uitverkorenen Gods van alle tijden geloofd hebben. Of: het Evangelie predikende waardoor alleen de uitverkorenen Gods tot het zaligmakend geloof gebracht worden; gelijk Rom. 1:5. 2 Tim. 1:1. Zie ook Hand. 13:48. Rom. 8:30. verwijsteksten
3 Zo wordt het geloof genaamd, omdat zonder kennis van de waarheid des Evangelies geen zaligmakend geloof kan zijn. Zie Jes. 53:11. Joh. 17:3. Kol. 1:9, 10. 1 Tim. 2:4. Hebr. 10:26. 1 Joh. 4:16. verwijsteksten
4 Dat is, die zodanig is, dat zij niet alleen geweten, maar ook door oefening van ware godzaligheid in het werk gesteld moet worden, en die de ware godzaligheid voorschrijft, eist, en daartoe de mensen verwekt en brengt. Zie 1 Tim. 6:3. verwijsteksten
 
2 5In de hope des eeuwigen levens, 6welke God, aDie niet liegen kan, beloofd heeft b7vóór de tijden der eeuwen, maar 8geopenbaard heeft 9te zijner tijd;
5 Of: Tot de hoop, op de hoop; die door deze leer in de harten der gelovigen gewrocht wordt en bevestigd, Rom. 5:4, 5. verwijsteksten
6 Namelijk waarheid.
a Num. 23:19. 2 Tim. 2:13. verwijsteksten
b Rom. 16:25. Ef. 1:9; 3:9. Kol. 1:26. 1 Petr. 1:20. verwijsteksten
7 Gr. vóór de eeuwige tijden, dat is, van den aanbeginne der wereld, eer men eeuwen begon te tellen. Zie Gen. 3:15. Rom. 16:25, 26. verwijsteksten
8 Namelijk klaarlijk, zonder deksel van schaduwen en voorbeelden, en onder alle volken. Anderen voegen deze woorden bij het volgende vers en zetten het aldus over: maar heeft geopenbaard te zijner tijd Zijn Woord, door, enz.
9 Dat is, in de volheid des tijds, Gal. 4:4, namelijk dien God bestemd had om Zijn Zoon in de wereld te zenden. verwijsteksten
 
3 Namelijk 10Zijn Woord, 11door de prediking cdie mij toebetrouwd is, 12naar het bevel van God onzen Zaligmaker: aan dTitus, 13mijn oprechten zoon naar 14het gemeen geloof:
10 Namelijk des Evangelies, welks prediking mij toevertrouwd is.
11 Gr. in de prediking.
c Hand. 20:24. Gal. 1:1. verwijsteksten
12 Zie 1 Tim. 1:1. verwijsteksten
d 2 Kor. 2:12; 7:14; 8:6, 16. Gal. 2:3. verwijsteksten
13 Zie hiervan ook 1 Tim. 1:2. verwijsteksten
14 Dat is, dat ons beiden en allen uitverkorenen gemeen is; waarmede hij te kennen geeft dat hij niet is zijn natuurlijke zoon, maar geestelijke. Zie de aantt. op 1 Tim. 1:2. verwijsteksten
 
4 eGenade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader en den Heere Jezus Christus, onzen Zaligmaker.
e Ef. 1:2. Kol. 1:2. 2 Tim. 1:2. 1 Petr. 1:2. verwijsteksten
 
De aanstelling van ouderlingen
5 Om die oorzaak heb ik u in 15Kreta gelaten, opdat gij 16hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt 17terechtbrengen, fen dat gij van stad tot stad zoudt 18ouderlingen stellen, 19gelijk ik u 20bevolen heb:
15 Dit is een eiland in de Middellandse Zee, nu genaamd Candia. Zie van dit eiland Hand. 2:11; 27:7, 12. Is een groot eiland, hebbende eertijds gehad honderd steden. verwijsteksten
16 Gr. hetgeen nog gelaten is, namelijk ongedaan.
17 Niet hetgeen kwalijk gedaan was verbeteren, gelijk sommigen uitleggen, maar voorts vervullen wat tot stichting der gemeente nodig nog overgebleven is te verzorgen.
f 2 Tim. 2:2. verwijsteksten
18 Namelijk die in het Woord arbeiden, dat is, leraars, 1 Tim. 5:17, die vers 7 ook bisschoppen of opzieners genaamd worden; waaruit blijkt dat door ouderlingen en opzieners hier enerlei bediening betekend wordt. Zie Hand. 20:17, 28. Filipp. 1:1. 1 Tim. 5:17. 1 Petr. 5:1, 2. verwijsteksten
19 Dat is, niet uit uw eigen autoriteit en goedvinden alleen, maar naar de orde die ik u voorgeschreven en zelf gehouden heb. Zie van deze orde Hand. 14:23. 1 Tim. 4:14. verwijsteksten
20 Gr. verordineerd heb.
 
6 gIndien iemand 21onberispelijk is, 22éner vrouwe man, gelovige kinderen hebbende, die niet te beschuldigen zijn van overdadigheid, of ongehoorzaam zijn.
g 1 Tim. 3:2. verwijsteksten
21 Gr. onbeschuldiglijk, onbestraffelijk. Zie 1 Tim. 3:10. verwijsteksten
22 Zie hiervan de aant. op 1 Tim. 3:2. verwijsteksten
 
7 Want 23een opziener moet onberispelijk zijn, hals een huisverzorger Gods, 24niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, iniet genegen tot den wijn, geen smijter, kgeen vuilgewinzoeker;
23 Gr. episcopos, van welk woord zie Hand. 20:28. Filipp. 1:1. 1 Tim. 3:1. verwijsteksten
h Matth. 24:45. 1 Kor. 4:1. 1 Tim. 3:15. verwijsteksten
24 Of: niet eigendunkelijk, zichzelven behagende, dat is, die zijn hoofd alleen volgen wil en stoutelijk verwerpt het gevoelen van anderen en die voor niemand wil wijken.
i Lev. 10:9. Ef. 5:18. verwijsteksten
k 1 Tim. 3:3. 1 Petr. 5:2. verwijsteksten
 
8 Maar die lgaarne herbergt, die 25de goeden liefheeft, 26matig, rechtvaardig, heilig, kuis;
l 1 Tim. 3:2. verwijsteksten
25 Of: het goede.
26 Of: voorzichtig.
 
9 Die vasthoudt aan 27het getrouwe woord, dat 28naar de leer is, opdat hij machtig zij beide om te vermanen door de gezonde leer en om de tegensprekers 29te wederleggen.
27 Of: het woord dat geloofwaardig is, en met geloof wordt aangenomen.
28 Dat is, naar de zuivere leer van het Heilig Evangelie. Zie Joh. 7:17. Rom. 16:17. verwijsteksten
29 Dat is, met bondige redenen uit de Schrift te overtuigen van hun dwalingen.
 
De dwaalleraars op Kreta
10 mWant er zijn ook vele 30ongeregelden, 31ijdelheidsprekers en verleiders van zinnen, inzonderheid 32die uit de besnijdenis zijn,
m Hand. 15:1. verwijsteksten
30 Dat is, die zich aan geen orde willen onderwerpen. Zie 1 Tim. 1:9. Tit. 1:6. verwijsteksten
31 Zie van dit woord 1 Tim. 1:6. verwijsteksten
32 Dat is, die Joden zijn, Hand. 11:2. Rom. 3:30. Gal. 2:12. Kol. 4:11, die allerhardst dreven op de onderhouding der wet, en dezelve met het Evangelie vermengden. Dat in Kreta vele Joden waren, blijkt uit Hand. 2:11. verwijsteksten
 
11 Welken men moet 33den mond stoppen; die gehele n34huizen 35verkeren, lerende wat niet behoort, om vuil gewins wil.
33 Namelijk met wederlegging van hun valse leringen en lasteringen. Zie vers 9. Matth. 22:34. verwijsteksten
n Matth. 23:14. 2 Tim. 3:6. verwijsteksten
34 Dat is, huisgezinnen, gelijk Luk. 10:5. Hand. 16:15; 18:8. 1 Kor. 1:16. 1 Tim. 3:4; 5:4. 2 Tim. 1:16. verwijsteksten
35 Of: omkeren, dat is, van het rechte geloof afkeren en in het verderf brengen.
 
12 36Een uit hen, zijnde hun eigen 37profeet, heeft gezegd: De Kretenzen zijn altijd leugenachtig, kwade beesten, 38luie buiken.
36 Dat is, een uit de Kretenzen, die in Kreta geboren is, namelijk Epimenides, gelijk ook het eerste bij Callimachus nog te lezen is.
37 Dat is, poëet of dichter. Want de heidenen hielden hun poëten bijna in dezelfde achting, als de Joden hun profeten, en geloofden, hoewel verkeerdelijk, dat dezelve enige Goddelijke ingevingen hadden; waarom zij ook vates, dat is, profeten genaamd werden. Elders noemt hij zulken ook poëten, Hand. 17:28. verwijsteksten
38 Dat is, vraatachtige en luie mensen.
 
13 Deze getuigenis 39is waar. 40Daarom, bestraf hen 41scherpelijk, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof,
39 Namelijk van den meesten hoop der Kretenzen, die zodanige lieden zijn.
40 Gr. Om welker oorzaak wil.
41 Of: strengelijk. Gr. afsnijdelijk, gelijk Rom. 11:22. 2 Kor. 13:10. Een gelijkenis genomen van de medicijnmeesters, die het verstorven vlees afsnijden. verwijsteksten
 
14 oEn zich niet begeven tot 42Joodse fabelen en geboden der mensen 43die zich van de waarheid afkeren.
o Jes. 29:13. Matth. 15:9. Kol. 2:22. 1 Tim. 1:4; 4:7; 6:20. verwijsteksten
42 Zie hiervan de aantt. op 1 Tim. 1:4; 4:7. verwijsteksten
43 Of: die de waarheid afkeren.
 
15 p44Alle dingen zijn wel 45rein 46den reinen, qmaar 47den bevlekten en ongelovigen 48is geen ding rein, maar beide 49hun verstand en consciëntie zijn bevlekt.
p Matth. 15:11. Hand. 10:15. Rom. 14:20. verwijsteksten
44 Dat is, allerlei spijzen. Want de Joden dreven dat men in het Nieuwe Testament nog onderhouden moest het onderscheid der spijzen in het Oude Testament bevolen, Leviticus 11. verwijsteksten
45 Dat is, geoorloofd te eten. Zie 1 Tim. 4:3. verwijsteksten
46 Dat is, den gelovigen, welker harten door het geloof gereinigd zijn, Hand. 15:9. verwijsteksten
q Matth. 23:25. Rom. 14:23. verwijsteksten
47 Dat is, welker harten door het geloof nog niet gereinigd zijn, gelijk het volgende woord ongelovigen nader verklaart.
48 Dat is, gebruiken geen spijze reinlijk, zo het behoort. Of: geen onthouden van enige spijze kan hen rein maken.
49 Dat is, de onreinheid is niet gelegen in het uiterlijk onthouden van enige spijze, maar is inwendig in de ziel des mensen en in derzelver krachten, die in de ongelovigen alle onrein en met zonden besmet zijn, hoezeer zij zich van enige spijzen zouden mogen onthouden. Zie Matth. 15:11, 18. verwijsteksten
 
16 50Zij 51belijden 52dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem 53met de werken, alzo zij 54gruwelijk zijn en 55ongehoorzaam en tot alle goed werk 56ondeugende.
50 Namelijk deze verleiders en drijvers van het onderscheid der spijzen.
51 Namelijk met den mond en uiterlijken schijn.
52 Dat is, dat zij de ware religie en godsdienst oefenen.
53 Namelijk die kwaad en tegen de ware religie strijdig zijn, gelijk in het volgende verklaard wordt.
54 Dat is, niet alleen geringe, maar ook lelijke en gruwelijke zonden bedrijven. Zie Job 15:16. Ps. 14:3. verwijsteksten
55 Dat is, die de waarheid geen plaats willen geven, of die zich niet willen laten bewegen om dezelve te geloven en aan te nemen.
56 Gr. verwerpelijk, of: afgekeurd, dat is, die, omdat zij geen goede werken voortbrengen, met recht afgekeurd worden, dat zij geen oprechte gelovigen zijn, maar verwerpelijk.

Einde Titus 1