Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 116 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 116

1 ICk hebbe lief, want de HEERE hoort mijne stemme, mijne smeeckingen.
2 Want hy neycht sijne oore tot my: dies ick [hem] in mijne dagen sal aenroepen.
3 De banden des doots hadden my omvangen; ende de angsten der helle hadden my getroffen: ick vondt benautheyt ende droeffenisse.
4 Maer ick riep den Name des HEEREN aen, [seggende] Och HEERE, bevrijdt mijne ziele.
5 De HEERE is genadich ende rechtveerdich: ende onse Godt is ontfermende.
6 De HEERE bewaert de eenvoudige: ick was uytgeteert, doch hy heeft my verlost.
7 Mijne ziele, keert weder tot uwe ruste, want de HEERE heeft aen u welgedaen.
8 Want ghy [HEERE] hebt mijne ziele geredt van den doot, mijne oogen van tranen, mijnen voet van aenstoot.
9 Ick sal wandelen voor het aengesichte des HEEREN, in de landen der levendigen.
10 Ick hebbe gelooft, daerom sprack ick. Ick ben seer bedruckt geweest.
11 Ick seyde in mijn haesten, Alle menschen zijn leugenaers.
12 Wat sal ick den HEERE vergelden [voor] alle sijne weldaden aen my [bewesen]?
13 Ick sal den beker der verlossingen opnemen, ende den Name des HEEREN aenroepen.
14 Mijne geloften sal ick den HEERE betalen, Nu, in de tegenwoordicheyt van al sijn volck.
15 Kostelick is in de oogen des HEEREN de doot sijner gunst-genooten.
16 Och HEERE, sekerlick ick ben uw’ knecht, ick ben uw’ knecht, een sone uwer dienstmaecht: ghy hebt mijne banden los gemaeckt.
17 Ick sal u offeren een offerhande van dancksegginge, ende den Name des HEEREN aenroepen.
18 Ick sal mijne geloften den HEERE betalen, Nu, in de tegenwoordicheyt van al sijn volck.
19 In de voorhoven des huyses des HEEREN: in’t midden van u, ô Ierusalem. Halelu-Jah.

Einde Psalm 116