Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel vermaant de Filippenzen tot standvastigheid in het geloof, 2 En twee vrouwen onder hen tot enigheid. 4 Voorts tot christelijke blijdschap. 5 Bescheidenheid. 6 Gerustheid des gemoeds. 8 En tot verscheidene andere christelijke deugden. 10 Daarna bedankt hij de Filippenzen voor het onderhoud hetwelk zij hem door Epafroditus gezonden hadden. 11 Dat hij zulks niet uit gierigheid had genoten, alzo hij geleerd had gebrek te lijden. 14 Dat zij daaraan wel hadden gedaan, en meer dan al de andere gemeenten. 18 Dat hij het wel had van Epafroditus ontvangen. 19 En dat God het zou vergelden. 20 Eindelijk besluit hij dezen brief met lofzegging tot God en gewoonlijke groetenissen en wensen. |
Vermaningen |
1 ZO1 dan, mijn geliefde en 2zeer gewenste broeders, 3mijn blijdschap a4en kroon, 5staat 6alzo 7in den Heere, geliefden. |
| 1 Namelijk dewijl onze burgerlijke verkering in de hemelen is, en aldaar zulk een heerlijkheid naar lichaam en ziel door Christus ons bereid is; gelijk in het laatste van het voorgaande hoofdstuk verklaard wordt, waarop deze woorden zien. |
| 2 Gr. zeer begeerde, dat is, die ik met grote begeerte en genegenheid des harten bemin, en naar welke ik zeer verlang. Zie Filipp. 1:8. |
| Filipp. 1:8 Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. |
| 3 Dat is, die mij oorzaak geeft, dat ik mij over uw geloof en christelijken wandel verblijd en verheug. |
| a 1 Thess. 2:19. |
| 1 Thess. 2:19 Want welke is onze hoop of blijdschap of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onzen Heere Jezus Christus in Zijn toekomst? |
| 4 Dat is, een eer en sieraad van mijn dienst, door welken gij tot Christus bekeerd zijt. Alzo wordt een deugdzame vrouw genaamd een kroon haars mans, Spr. 12:4, en godzalige kinderen een kroon hunner ouders, Spr. 17:6. Zie 1 Thess. 2:19. Openb. 3:11. |
| Spr. 12:4 Een kloeke huisvrouw is een kroon haars heren; maar die beschaamd maakt, is als verrotting in zijn beenderen. Spr. 17:6 De kroon der ouden zijn de kindskinderen, en der kinderen sieraad zijn hun vaderen. 1 Thess. 2:19 Want welke is onze hoop of blijdschap of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onzen Heere Jezus Christus in Zijn toekomst? Openb. 3:11 Zie, Ik kom haastelijk; houdt wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme. |
| 5 Dat is, blijft standvastig. Een gelijkenis genomen van krijgslieden, die in den strijd niet wijken noch vluchten, maar staande blijven. Zie 1 Kor. 16:13. Gal. 5:1. Ef. 6:11. Kol. 4:12. 2 Thess. 2:15. |
| 1 Kor. 16:13 Waakt, staat in het geloof, houdt u mannelijk, zijt sterk. Gal. 5:1 STAAT
dan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen. Ef. 6:11 Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels. Kol. 4:12 U groet Épafras, die uit de uwen is, een dienstknecht van Christus, allen tijd strijdende voor u in de gebeden, opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil Gods. 2 Thess. 2:15 Zo dan, broeders, staat vast
en houdt de inzettingen die u geleerd zijn, hetzij door ons woord, hetzij door onzen zendbrief. |
| 6 Namelijk gelijk gij tot nog toe gedaan hebt. Of: gelijk ik u nu onderwezen heb. |
| 7 Dat is, in het geloof en de gehoorzaamheid van den Heere Christus. Of: door de kracht des Heeren. |
|
2 Ik vermaan 8Euódia en ik vermaan Syntyche, dat zij 9eensgezind zijn 10in den Heere. |
| 8 Deze twee vrouwen, gelijk uit het volgende vers blijkt, waren lidmaten van de gemeente der Filippenzen en hadden veel goeds gedaan tot bevordering van het Evangelie, doch onder haar was enig misverstand en twist gerezen, die de gemeente ergerlijk en schadelijk was. |
| 9 Namelijk niet alleen aangaande de leer, maar ook aangaande de toegenegenheid des gemoeds. Zie Filipp. 2:2; 3:16. |
| Filipp. 2:2 Zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van één gemoed en van één gevoelen zijnde. Filipp. 3:16 Doch waar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin
naar denzelven regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen. |
| 10 Dat is, met een zodanige heilige enigheid die de Heere ons beveelt, en die Hem aangenaam is. |
|
3 En ik bid ook u, 11gij mijn oprechte 12metgezel, zijt 13dezen vrouwen
14behulpzaam, die met mij 15gestreden hebben in het Evangelie, 16ook met Clemens en de andere mijn 17medearbeiders, 18welker namen b19zijn 20in het boek des levens. |
| 11 Zie van dit woord Filipp. 2:20. 1 Tim. 1:2. Tit. 1:3. |
| Filipp. 2:20 Want ik heb niemand die even alzo gemoed is, dewelke oprechtelijk uw zaken zal bezorgen. 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. Tit. 1:3 Namelijk
Zijn Woord, door de prediking die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God onzen Zaligmaker: aan Titus, mijn oprechten zoon naar het gemeen geloof: |
| 12 Of: jukgenoot. Het Griekse woord betekent iemand die een juk tezamen trekt met een ander. Waardoor niet verstaan wordt de huisvrouw van Paulus, gelijk sommigen hebben gemeend; want het is zeker dat Paulus niet getrouwd was als hij den eersten brief schreef aan de Korinthiërs, gelijk blijkt 1 Kor. 7:7, en men leest nergens, en het is ook niet gelofelijk, dat hij daarna getrouwd is. Ook lijdt de Griekse taal niet wel dat dit van een vrouw zou gezegd worden. Maar hierdoor wordt verstaan iemand van de leraars in de gemeente der Filippenzen, die het juk van den dienst des Evangelies getrouwelijk met den apostel gedragen en getrokken heeft, gelijk hij zodanigen elders noemt zijn medestrijder, Filipp. 2:25. Filem. vs. 2. Een gelijkenis van twee ossen die tezamen een juk trekken. Zie 2 Kor. 6:14. |
| 1 Kor. 7:7 Want ik wilde dat alle mensen waren gelijk als ik zelf ben; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. Filipp. 2:25 Maar ik heb nodig geacht tot u te zenden Epafrodítus, mijn broeder en medearbeider en medestrijder, en uw afgezondene en bedienaar mijner nooddruft; Filem. vs. 2 En aan Appia, de geliefde, en aan Archippus, onzen medestrijder, en aan de gemeente die te uwen huize is: 2 Kor. 6:14 Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? |
| 13 Namelijk die zo-even genoemd zijn. |
| 14 Namelijk om haar weder tot enigheid te brengen. |
| 15 Dit moet verstaan worden, niet dat zij het Evangelie met Paulus openlijk gepredikt hebben, want dat verbiedt de apostel de vrouwen, 1 Kor. 14:34, 35. 1 Tim. 2:12, maar dat zij in het bijzonder, om de belijdenis van de leer des Evangelies, veel tegenspoed en verdrukkingen standvastelijk hebben uitgestaan. De apostel gebruikt hier een gelijkenis genomen van degenen die om prijs streden. Zie 2 Tim. 2:5. Hebr. 10:32. |
| 1 Kor. 14:34 Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt. 1 Kor. 14:35 En zo zij iets willen leren, laat haar te huis haar eigen mannen vragen; want het staat lelijk voor de vrouwen dat zij in de gemeente spreken. 1 Tim. 2:12 Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, noch over den man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij. 2 Tim. 2:5 En indien ook iemand strijdt, die wordt niet gekroond, zo hij niet wettelijk heeft gestreden. Hebr. 10:32 Doch gedenkt de vorige dagen, in dewelke, nadat gij verlicht zijt geweest, gij veel strijd des lijdens hebt verdragen; |
| 16 Dit kan gevoegd worden óf met het woord behulpzaam, óf met het woord gestreden. Of deze Clemens daarna een opziener der kerk van Rome is geweest, is onzeker. |
| 17 Namelijk in het werk van den dienst des Evangelies. Zie Rom. 16:3, 9, 21. Filipp. 2:25. Filem. vss. 1, 24. |
| Rom. 16:3 Groet Priscilla en Áquila, mijn medewerkers in Christus Jezus, Rom. 16:9 Groet Urbánus, onzen medearbeider in Christus, en Stachys, mijn beminde. Rom. 16:21 U groeten Timótheüs, mijn medearbeider, en Lucius en Jason en Sosípater, mijn bloedverwanten. Filipp. 2:25 Maar ik heb nodig geacht tot u te zenden Epafrodítus, mijn broeder en medearbeider en medestrijder, en uw afgezondene en bedienaar mijner nooddruft; Filem. vs. 1 PAULUS, een gevangene van CHRISTUS JEZUS, en Timótheüs, de broeder, aan Filémon, den geliefde, en onzen medearbeider, Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. |
| 18 Dit spreekt de apostel van deze zijn mede-arbeiders naar het oordeel der liefde, 1 Kor. 13:7. |
| 1 Kor. 13:7 Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen. |
| b Ex. 32:32. Ps. 69:29. Openb. 3:5; 20:12; 21:27. |
| Ex. 32:32 Nu dan, indien Gij hun zonde vergeven zult! Doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt. Ps. 69:29 Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden. Openb. 3:5 Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. Openb. 21:27 En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. |
| 19 Namelijk geschreven, een gelijkenis genomen van de inschrijving der burgers of der soldaten in een register, om dezelve te kennen en voor rechte burgers of soldaten te houden. |
| 20 Dat is, in het register der uitverkorenen ten eeuwigen leven, waardoor Gods besluit der eeuwige verkiezing verstaan wordt. Zie Ex. 32:32, 33. Luk. 10:20. Openb. 3:5; 17:8; 20:12, 15. |
| Ex. 32:32 Nu dan, indien Gij hun zonde vergeven zult! Doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt. Ex. 32:33 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Dien zou Ik uit Mijn boek delgen, die aan Mij zondigt. Luk. 10:20 Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veelmeer dat uw namen geschreven zijn in de hemelen. Openb. 3:5 Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Openb. 17:8 Het beest dat gij gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit den afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld), ziende het beest dat was en niet is, hoewel het is. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. Openb. 20:15 En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs. |
|
4 c21Verblijdt u in den Heere 22allen tijd; wederom zeg ik: Verblijdt u. |
| c 1 Thess. 5:16. |
| 1 Thess. 5:16 Verblijdt u allen tijd. |
| 21 Zie Rom. 12:12. 2 Kor. 13:11. Filipp. 3:1. |
| Rom. 12:12 Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed. 2 Kor. 13:11 Voorts, broeders, zijt blijde, wordt volmaakt, zijt getroost, zijt eensgezind, leeft in vrede; en de God der liefde en des vredes zal met u zijn. Filipp. 3:1 VOORTS, mijne broeders, verblijdt u in den Heere. Dezelfde dingen aan u te schrijven is mij niet verdrietig, en het is u zeker. |
| 22 Namelijk niet alleen in tijd van voorspoed, maar ook van tegenspoed en verdrukking, alzo dezelve den Christenen zalig zijn, Jak. 1:2. Zie Filipp. 2:17, 18. |
| Jak. 1:2 Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; Filipp. 2:17 Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd word over de offerande en bediening uws geloofs, zo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen; Filipp. 2:18 En om datzelve verblijdt gij u ook, en verblijdt ook ulieden met mij. |
|
5 Uw 23bescheidenheid zij allen mensen bekend. d24De Heere is nabij. |
| 23 Of: billijkheid, redelijkheid, welke een bijzondere, treffelijke en nodige deugd is, als iemand niet blijft staan op het uiterste recht, maar zijn naaste omwille van vrede en stichting toegeeft en gelijk als wijkt, zoveel Gods Woord en een goede consciëntie kan verdragen. Zie Rom. 15:1, 2. 1 Kor. 9:19. 2 Tim. 2:24. Tit. 3:2. |
| Rom. 15:1 MAAR
wij die sterk zijn, zijn schuldig de zwakheden der onsterken te dragen en niet onszelven te behagen. Rom. 15:2 Dat dan een iegelijk van ons zijn naaste behage ten goede, tot stichting. 1 Kor. 9:19 Want daar ik van alles vrij was, heb ik mijzelven allen dienstbaar gemaakt, opdat ik er meer zou winnen. 2 Tim. 2:24 En een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te leren, en
die de kwaden kan verdragen; Tit. 3:2 Dat zij niemand lasteren, geen vechters zijn, maar
bescheiden zijn, alle zachtmoedigheid bewijzende jegens alle mensen. |
| d 1 Kor. 10:11. Hebr. 10:25. |
| 1 Kor. 10:11 En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen tot voorbeelden, en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn. Hebr. 10:25 En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen; en dat zoveel te meer, als gij ziet dat de dag nadert. |
| 24 Dat is, is overal bij ons, en hoort en ziet al onze woorden en ons doen. Of: is nabij met Zijn toekomst om te oordelen, wanneer wij van al onze woorden en ons doen zullen moeten rekenschap geven, Jak. 5:9. |
| Jak. 5:9 Zucht niet tegen elkander, broeders, opdat gij niet veroordeeld wordt. Zie, de Rechter staat voor de deur. |
|
6 eWeest in geen ding 25bezorgd, maar laat 26uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging, 27bekend worden bij God. |
| e Ps. 55:23. Matth. 6:25. 1 Tim. 6:8, 17. 1 Petr. 5:7. |
| Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. Matth. 6:25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? 1 Tim. 6:8 Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. 1 Tim. 6:17 Beveel den rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op den levenden God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten; 1 Petr. 5:7 Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u. |
| 25 Namelijk met angstige bekommernis, voortkomende uit mistrouwen van Gods voorzienigheid, Matth. 6:25. Anders zijn de gelovigen ook schuldig voor de hunnen te zorgen, 1 Tim. 5:8. |
| Matth. 6:25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? 1 Tim. 5:8 Doch zo iemand de zijnen en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige. |
| 26 Dat is, de zaken die gij begeert en verzoekt. |
| 27 Dit wordt menselijkerwijze gesproken; want anderszins weet God van Zichzelven al onzen nood en ons gebrek beter dan wij zelven. Zie Matth. 6:32. |
| Matth. 6:32 Want al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen behoeft. |
|
7 fEn 28de vrede Gods, 29die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw 30zinnen 31bewaren in Christus Jezus. |
| f Joh. 14:27. Rom. 5:1. Ef. 2:14. |
| Joh. 14:27 Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd en zij niet versaagd. Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Ef. 2:14 Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, |
| 28 Zie van dezen vrede Rom. 5:1; 14:17. |
| Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. |
| 29 Dat is, die een zo groot en uitnemend goed is, dat het van geen menselijk verstand kan begrepen, veel minder met menselijke tongen uitgesproken worden. |
| 30 Of: uw gedachten. |
| 31 Het Griekse woord betekent met wacht of bezetting tegen de vijanden iets bewaren. Zie 1 Petr. 1:5. |
| 1 Petr. 1:5 Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. |
|
8 Voorts, broeders, al wat waarachtig is, g32al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat h33rein is, al wat 34lieflijk is, al wat 35wél luidt, zo er enige deugd is en zo er enige lof is, 36bedenkt datzelve. |
| g Rom. 13:13. |
| Rom. 13:13 Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen, niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; |
| 32 Of: deftig, statig. |
| h 1 Thess. 4:3, 4, 5. |
| 1 Thess. 4:3 Want dit is de wil Gods, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij; 1 Thess. 4:4 Dat een iegelijk van u wete zijn vat te bezitten in heiligmaking en ere, 1 Thess. 4:5 Niet in kwade beweging der begeerlijkheid, gelijk als de heidenen, die God niet kennen. |
| 33 Of: kuis. |
| 34 Of: vriendelijk. |
| 35 Of: van goed gerucht is, waar men wél van spreekt. |
| 36 Namelijk om dat met een ernstig voornemen en vlijt voor te stellen en te betrachten. |
|
9 37Hetgeen gij ook geleerd en ontvangen en gehoord en in mij gezien hebt, doet dat; en 38de God des vredes 39zal met u zijn. |
| 37 Hier verklaart de apostel breder hetgeen hij tevoren in het gemeen vermaand had, dat zij hem zouden navolgen, Filipp. 3:17. |
| Filipp. 3:17 Weest mede mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt. |
| 38 Zie Rom. 15:33; 16:20. 2 Kor. 13:11. 1 Thess. 5:23. |
| Rom. 15:33 En de God des vredes zij met u allen. Amen. Rom. 16:20 En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. 2 Kor. 13:11 Voorts, broeders, zijt blijde, wordt volmaakt, zijt getroost, zijt eensgezind, leeft in vrede; en de God der liefde en des vredes zal met u zijn. 1 Thess. 5:23 En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. |
| 39 Namelijk met Zijn genadige tegenwoordigheid, bijstand en zegen. |
Dank voor de ontvangen gaven |
10 En ik ben grotelijks verblijd geweest 40in den Heere, dat gij nu eenmaal wederom 41verwakkerd zijt iom 42aan mij te gedenken; waaraan gij ook 43gedacht hebt, maar gij hebt 44de gelegenheid niet gehad. |
| 40 Zie vers 4. |
| vers 4 Verblijdt u in den Heere allen tijd; wederom zeg ik: Verblijdt u. |
| 41 Gr. wederom groeiende of spruitende geworden zijt. Een gelijkenis genomen van de bomen, die des winters schijnen verstorven te zijn, en tegen den zomer wederom uitspruiten en groen worden. |
| i 2 Kor. 11:9. |
| 2 Kor. 11:9 Want mijn gebrek hebben de broeders vervuld die van Macedónië kwamen; en ik heb mijzelven in alles gehouden zonder u te bezwaren, en zal mij nog alzo houden. |
| 42 Dat is, aan mijn nooddruft in deze banden. Of: voor mij te zorgen. |
| 43 Namelijk voordezen, hoewel gij het niet hebt gezonden. |
| 44 Namelijk om de gift bekwamelijk aan mij over te zenden. |
|
11 Niet dat ik dit zeg 45vanwege gebrek; want ik 46kheb geleerd 47vergenoegd te zijn 48in hetgeen ik ben. |
| 45 Dat is, alsof ik gebrek had moeten lijden, of niet kon lijden. |
| 46 Namelijk zo uit Gods Woord, als door de ervaring en oefening. |
| k 1 Tim. 6:6. |
| 1 Tim. 6:6 Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging. |
| 47 Dat is, tevreden en wel gerust te zijn. Zie van deze deugd 1 Tim. 6:6. Hebr. 13:5. |
| 1 Tim. 6:6 Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging. Hebr. 13:5 Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. |
| 48 Dat is, met die dingen die ik heb, al zijn zij weinig en sober. Of: in den staat waarin ik ben. |
|
12 En 49ik weet 50lvernederd te worden, ik weet ook 51overvloed te hebben; alleszins en in alles ben ik 52onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide overvloed te hebben en gebrek te lijden. |
| 49 Dat is, ik heb geleerd, gelijk tevoren. |
| 50 Namelijk door armoede en gebrek; en daarin tevreden te zijn. |
| l 1 Kor. 4:11. 2 Kor. 11:27. |
| 1 Kor. 4:11 Tot op deze tegenwoordige ure lijden wij honger en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten geslagen, en hebben geen vaste woonplaats; 2 Kor. 11:27 In arbeid en moeite, in waken menigmaal, in honger en dorst, in vasten menigmaal, in koude en naaktheid. |
| 51 Dat is, overvloed van onderhoud hebbende, dien recht te gebruiken. |
| 52 De apostel gebruikt hier een Grieks woord hetwelk eigenlijk betekent: onderricht te worden in de verborgenheden van enige religie, die allen man niet waren geopenbaard; en wil daarmede te kennen geven dat hij deze zaak ten volle verstaat en geleerd heeft. |
|
13 53Ik vermag 54alle dingen door Christus, Die mij 55kracht geeft. |
| 53 Dit doet hij daarbij, opdat hij niet schijne deze deugd zichzelven en zijn krachten toe te schrijven. |
| 54 Namelijk al de voorzeide en dergelijke dingen. |
| 55 Namelijk door de genade en werken Zijns Heiligen Geestes, zonder welke wij niets goeds kunnen denken noch doen, Joh. 15:5. 2 Kor. 3:5. Filipp. 1:29; 2:13. |
| Joh. 15:5 Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen. 2 Kor. 3:5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; Filipp. 1:29 Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden, Filipp. 2:13 Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. |
|
14 Nochtans hebt gij wel gedaan, dat gij 56met mijn verdrukking 57gemeenschap gehad hebt. |
| 56 Namelijk die ik hier lijd in banden, gebrek en armoede. |
| 57 Dat is, dezelve u hebt laten ter harte gaan, alsof zij uzelven aanging, Hebr. 13:3. Of: hebt ook aan mij mededeling gedaan in dezelve. |
| Hebr. 13:3 Gedenkt de gevangenen, alsof gij medegevangen waart; en degenen die kwalijk behandeld worden, alsof gij ook zelven in het lichaam kwalijk behandeld waart. |
|
15 mEn ook gij, Filippenzen, weet 58dat in het begin des Evangelies, toen ik van Macedónië vertrokken ben, geen gemeente 59mij iets medegedeeld heeft 60tot rekening van uitgaaf en ontvangst, dan gij alleen. |
| m 2 Kor. 11:9. |
| 2 Kor. 11:9 Want mijn gebrek hebben de broeders vervuld die van Macedónië kwamen; en ik heb mijzelven in alles gehouden zonder u te bezwaren, en zal mij nog alzo houden. |
| 58 Dat is, van dien tijd af dat ik onder u het Evangelie de eerste maal gepredikt heb. |
| 59 Of: met mij gemeenschap gehad heeft in rekening, enz., namelijk hetzij te mijnen behoeve, of om aan andere arme gemeenten ter hand te stellen. |
| 60 Een gelijkenis van getrouwe rentmeesters of kooplieden, die naarstiglijk optekenen in hun rekenboeken wat en van wien zij iets ontvangen, wat zij uitgeven, en waartoe zulks besteed is, om goede rekenschap te houden en te kunnen geven. |
|
16 Want ook 61in Thessaloníca hebt gij mij eenmaal en andermaal gezonden tot nooddruft. |
| 61 Zie van deze stad en des apostels verblijf in dezelve Handelingen 17. |
| Handelingen 17 EN door Amfípolis en Apollónia hun weg genomen hebbende, kwamen zij te Thessaloníca, alwaar een synagoge der Joden was. |
|
17 Niet dat ik de gave 62zoek, maar ik zoek 63de vrucht die overvloedig is 64tot uw rekening. |
| 62 Dat is, dat het mij zozeer zou te doen zijn om uw gaven die gij mij gezonden hebt. |
| 63 Dat is, dat uw geloof door zulke vruchten overvloediglijk betoond worde. Of: dat gij de vrucht en vergelding van deze uw milddadigheid rijkelijk moogt verkrijgen. |
| 64 Dat is, opdat ik gelijk als in mijn rekenboek mag aantekenen zulks van u ontvangen te hebben. Hij ziet hier ook op de voorgaande gelijkenis. |
|
18 Maar ik heb 65alles ontvangen, en 66ik heb overvloed; ik ben 67vervuld geworden, als ik van Epafrodítus ontvangen heb wat van u gezonden was, nals
68een welriekenden reuk, een aangename offerande, Gode welbehaaglijk. |
| 65 Namelijk wat gij mij gezonden hebt; gelijk daarna verklaard wordt. |
| 66 Dat is, meer dan genoeg tot mijn onderhoud, zodat gij niet meer behoeft te zenden, gelijk ook de volgende woorden ik ben, enz., hetzelve ook te kennen geven. |
| 67 Dat is, heb genoeg en overvloed. |
| n Hebr. 13:16. |
| Hebr. 13:16 En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet; want aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen. |
| 68 Gr. als een reuk der welriekendheid. De apostel ziet hier op de dankoffers des Ouden Testaments, die voorbeelden waren van onze geestelijke dankoffers in het Nieuwe Testament, waaronder mede zijn de werken der weldadigheid jegens de dienaren des Woords en de armen, die hij verklaart met deze beschrijving den Heere zeer aangenaam te zijn, om hen daartoe meer en meer te verwekken. Zie Hebr. 13:16. |
| Hebr. 13:16 En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet; want aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen. |
|
19 Doch 69mijn God zal 70naar Zijn rijkdom 71vervullen 72al uw nooddruft, 73in heerlijkheid 74door Christus Jezus. |
| 69 Namelijk in Wien ik geloof, en Wien ik dien in Zijn gemeente. |
| 70 Namelijk alzo al de goederen dezer wereld Hem toebehoren, Ps. 24:1. 1 Kor. 10:26. Of: naar den rijkdom Zijner goeddadigheid, Ef. 2:4. |
| Ps. 24:1 EEN psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen. 1 Kor. 10:26 Want de aarde is des Heeren, en de volheid derzelve. Ef. 2:4 Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde waarmede Hij ons liefgehad heeft, |
| 71 Dat is, u overvloediglijk geven. |
| 72 Dat is, al wat gij van node en vandoen hebt tot uw onderhouding. |
| 73 Dat is, zeer heerlijk en milddadiglijk. |
| 74 Gr. in Christus Jezus. |
|
20 Onzen God nu 75en Vader zij de heerlijkheid 76in alle eeuwigheid. Amen. |
| 75 Dat is, Die onze Vader is door Christus geworden, en wij Zijn kinderen, tot welke Hij Vaderlijk gezind is, en die Hij Vaderlijk zal verzorgen, Matth. 6:32. Joh. 20:17. |
| Matth. 6:32 Want al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen behoeft. Joh. 20:17 Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot
Mijn God en uw God. |
| 76 Gr. tot de eeuwen der eeuwen. |
Groeten en zegenbede |
21 Groet alle heiligen in Christus Jezus. U groeten de broeders die 77met mij zijn. |
| 77 Namelijk hier te Rome. |
|
22 Al de heiligen groeten u, en meest die 78van het huis des keizers zijn. |
| 78 Gr. uit, dat is, enigen die aan het hof van den keizer Nero hem dienen en van zijn huisgezin zijn. Zie Filipp. 1:13. |
| Filipp. 1:13 Alzo dat mijn banden in Christus openbaar geworden zijn in het ganse rechthuis en aan alle anderen, |
|
23 79De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen. |
| 79 Zie Gal. 6:18. |
| Gal. 6:18 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met uw geest, broeders. Amen. |
Aan de Filippenzen geschreven van Rome
en gezonden door Epafroditus. |