Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel bewijst de waarheid van de opstanding der doden met vele vaste redenen, waarvan de eerste genomen is van de opstanding van Christus, welke hij bevestigt uit de samenvatting zijner leer, die hij naar de Schriften hun had voorgesteld. 4 En uit de getuigenissen van Petrus, 6 Van meer dan vijfhonderd broeders, 7 Van Jakobus, en van al de apostelen, 8 En van zichzelven. 13 Besluit, dat anders Christus ook niet zou opgewekt zijn. 14 Hetwelk hij bewijst ongerijmd te zijn, alzo daarmede zouden tenietgemaakt worden hun getuigenissen, de gronden van het christelijk geloof, en de hoop der Christenen. 21 Leert dat Christus is Degene Die de doden zal opwekken, en dat het geschieden zal in Zijn toekomst, als Hij al Zijn vijanden zal tenietdoen en alles Gode onderwerpen. 29 Dat ook anders tevergeefs de doop gebruikt wordt voor de doden. 30 Dat de gelovigen, alsook hij mede, tevergeefs zovele gevaren zouden uitstaan; en dat de epicuristen recht zouden hebben. 35 Daarna leert hij dat de gelovige doden opstaan zullen met dezelfde lichamen, doch met andere geestelijke hoedanigheden, als onverderfelijkheid, heerlijkheid, onsterfelijkheid. 47 En dat de gelovigen lichamen zullen hebben niet gelijk Adam had, maar gelijk Christus de Heere nu heeft. 51 Openbaart ook een verborgenheid, dat degenen die in de toekomst van Christus leven, niet zullen sterven, maar veranderd worden. 54 En dat alsdan de dood zal verslonden worden; waarover hij een triomflied zingt, en God dankt. 58 Met een vermaning aan de Korinthiërs, dat zij in het geloof standvastig willen blijven. |
De opstanding van Christus |
1 VOORTS, broeders, 1ik maak u bekend het Evangelie, adat ik u 2verkondigd heb, hetwelk gij ook 3aangenomen hebt, in hetwelk gij ook 4staat, |
| 1 Dat is, ik breng u wederom in gedachtenis. |
| a Gal. 1:11. |
| Gal. 1:11 Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mens. |
| 2 Gr. geëvangeliseerd. |
| 3 Namelijk met het geloof. |
| 4 Dat is, tot nog toe standvastig zijt gebleven. |
|
2 bDoor hetwelk gij ook 5zalig wordt, indien gij het 6behoudt op zodanige wijze als ik het u verkondigd heb, tenzij dan dat gij 7tevergeefs geloofd hebt. |
| b Rom. 1:16. 1 Kor. 1:21. |
| Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. 1 Kor. 1:21 Want nademaal in de wijsheid Gods de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zo heeft het Gode behaagd, door de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven. |
| 5 Of: zalig zult worden. |
| 6 Of: onthoudt met wat reden of woorden. |
| 7 Namelijk hetwelk geschiedt als men in het geloof niet volhardt, hetwelk dan een bewijs zou zijn van geen oprecht geloof. Zie Gal. 3:4. |
| Gal. 3:4 Hebt gij zoveel tevergeefs geleden? Indien maar ook tevergeefs. |
|
3 Want ik heb ulieden 8ten eerste 9overgegeven 10hetgeen ik ook ontvangen heb, cdat Christus gestorven is 11voor onze zonden, naar 12de Schriften; |
| 8 Dat is, voornamelijk, als de eerste en voornaamste hoofdstukken onzer christelijke religie, 1 Kor. 2:2. 2 Tim. 2:8. Of: onder de eerste, namelijk hoofdstukken des Evangelies, Hebr. 6:2. |
| 1 Kor. 2:2 Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd. 2 Tim. 2:8 Houd in gedachtenis dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, Welke is uit den zade Davids, naar mijn Evangelie, Hebr. 6:2 Van de leer der dopen, en van de oplegging der handen, en van de opstanding der doden, en van het eeuwige oordeel. |
| 9 Namelijk met leren en prediken. |
| 10 Namelijk van God en onzen Heere Jezus Christus. Zie 1 Kor. 11:23. Zodat dit niet is een leer door mij of enige mensen versierd, maar van God gekomen en ons van Hem gegeven om den mensen te verkondigen. |
| 1 Kor. 11:23 Want ik heb van den Heere ontvangen, hetgeen ik ook u overgegeven heb, dat de Heere Jezus in den nacht in welken Hij verraden werd, het brood nam, |
| c Jes. 53:7. Dan. 9:24, 26. 1 Kor. 5:7. 1 Petr. 2:24. |
| Jes. 53:7 Als
dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Dan. 9:26 En na die twee en zestig weken zal de Messías uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn en
vastelijk besloten verwoestingen. 1 Kor. 5:7 Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. 1 Petr. 2:24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. |
| 11 Namelijk om voor dezelve daardoor te voldoen, tot onze verzoening, 1 Petr. 3:18. |
| 1 Petr. 3:18 Want Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest; |
| 12 Namelijk des Ouden Testaments. Zie Hand. 26:22. Rom. 1:2. Ef. 2:20. |
| Hand. 26:22 Dan, hulpe van God verkregen hebbende, sta ik tot op dezen dag, betuigende beide klein en groot; niets zeggende buiten hetgeen de profeten en Mozes gesproken hebben dat geschieden zou: Rom. 1:2 (Hetwelk Hij tevoren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schriften), Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
|
4 En dat Hij is dbegraven, en dat Hij is eopgewekt ten derden dage, naar de Schriften; |
| d Ps. 16:10. Jes. 53:9. Jona 1:17. Matth. 12:40. |
| Ps. 16:10 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. Jes. 53:9 En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is. Jona 1:17 De HEERE nu beschikte een groten vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van den vis, drie dagen en drie nachten. Matth. 12:40 Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde. |
| e Ps. 16:10. Jes. 53:8. Matth. 12:40. |
| Ps. 16:10 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. Jes. 53:8 Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding mijns volks is de plaag op Hem geweest. Matth. 12:40 Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde. |
|
5 En dat Hij is van 13Céfas fgezien, gdaarna van 14de twaalve. |
| 13 Dat is, van Petrus. Zie van dezen naam Joh. 1:43. 1 Kor. 1:12. Gal. 2:9. |
| Joh. 1:43 En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus hem aanziende zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Jona; gij zult genaamd worden Céfas, hetwelk overgezet wordt: Petrus. 1 Kor. 1:12 En dit zeg ik, dat een iegelijk van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik van Apollos, en ik van Céfas, en ik van Christus. Gal. 2:9 En als Jakobus en Céfas en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Bárnabas de rechterhand der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen en zij tot de besnijdenis zouden gaan; |
| f Luk. 24:34. Hand. 10:41. |
| Luk. 24:34 Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien. Hand. 10:41 Niet al den volke, maar den getuigen die van God tevoren verkoren waren, ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was; |
| g Joh. 20:19, enz. |
| Joh. 20:19 Als het dan avond was op denzelven eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren waar de discipelen vergaderd waren, om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. |
| 14 Namelijk apostelen, dewelke hoewel zij toen maar elf waren, door Judas’ uitvallen het getal verminderd zijnde, nochtans den naam van dat getal behielden, alzo hetzelve kort daarna wederom vervuld werd. Zie Joh. 20:24. Hand. 1:25. |
| Joh. 20:24 En Thomas, een van de twaalve, gezegd Dídymus, was met hen niet toen Jezus daar kwam. Hand. 1:25 Om te ontvangen het lot dezer bediening en des apostelschaps, waarvan Judas afgeweken is, dat hij heenging in zijn eigen plaats. |
|
6 Daarna is Hij gezien 15van meer dan vijfhonderd broederen op eenmaal, van welke het meerderdeel
16nog overig is, en sommigen ook zijn 17ontslapen. |
| 15 Wanneer dit geschied is, wordt van de evangelisten niet beschreven. Sommigen menen dat het geschied is op den Olijfberg, als Hij ten hemel opgevaren is, Luk. 24:50. Hand. 1:9. Anderen menen dat dit geschied is in Galilea, waar Hij vele discipelen had. Zie Matth. 28:7. |
| Luk. 24:50 En Hij leidde hen buiten tot aan Bethanië, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. Hand. 1:9 En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen. Matth. 28:7 En gaat haastelijk heen, en zegt Zijn discipelen dat Hij opgestaan is van de doden; en zie, Hij gaat u voor naar Galiléa, daar zult gij Hem zien. Zie, ik heb het ulieden gezegd. |
| 16 Gr. tot nu toe blijven, dat is, nog in het leven zijn. |
| 17 Dat is, gestorven zijn. Zie vss. 18, 20, 51. Ps. 13:4. Dan. 12:2. Matth. 9:24; 27:52. Hand. 7:60. 1 Kor. 7:39; 11:30. |
| vers 18 Zo zijn dan ook verloren die in Christus ontslapen zijn. vers 20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en
is de Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn. vers 51 Zie, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, Ps. 13:4 Aanschouw, verhoor mij, HEERE mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik in den dood niet ontslape; Dan. 12:2 En velen van hen die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing. Matth. 9:24 Zeide Hij tot hen: Vertrekt; want het dochtertje is niet dood, maar slaapt. En zij belachten Hem. Matth. 27:52 En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt; Hand. 7:60 En vallende op de knieën, riep hij met grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, ontsliep hij. 1 Kor. 7:39 Een vrouw is door de wet verbonden zo langen tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen dien zij wil, alleenlijk in den Heere. 1 Kor. 11:30 Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen slapen. |
|
7 Daarna is Hij gezien 18van Jakobus, daarna 19van al de apostelen. |
| 18 Onder de apostelen zijn twee geweest die Jakobus genaamd zijn, een die een zoon van Zebedeüs was en een broeder van Johannes, Matth. 4:21; 10:2, van Herodes gedood, Hand. 12:2; en een die een zoon van Alfeüs was, toegenaamd de kleine, Mark. 15:40, en de broeder des Heeren, Gal. 1:19, omdat hij een zoon was van de zuster van de moeder onzes Heeren. Zie de aantt. op Mark. 15:40. Hand. 12:2, 17; 15:13. Van wien van beiden dit verstaan moet worden, is onzeker, alzo de evangelisten van deze verschijning ook geen gewag maken. |
| Matth. 4:21 En Hij vandaar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedéüs, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen. Matth. 10:2 De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder; Hand. 12:2 En hij doodde Jakobus, den broeder van Johannes, met het zwaard. Mark. 15:40 En er waren ook vrouwen van verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus den kleine en van Joses, en Salome; Gal. 1:19 En zag geen ander van de apostelen dan Jakobus, den broeder des Heeren. Mark. 15:40 (kt.) En er waren ook vrouwen van verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus den kleine en van Joses, en Salome; Hand. 12:2 (kt.) En hij doodde Jakobus, den broeder van Johannes, met het zwaard. Hand. 12:17 (kt.) En als hij hun met de hand gewenkt had dat zij zwijgen zouden, verhaalde hij hun hoe hem de Heere uit de gevangenis uitgeleid had, en zeide: Boodschapt dit aan Jakobus en de broederen. En hij uitgegaan zijnde, reisde naar een andere plaats. Hand. 15:13 (kt.) En nadat dezen zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij. |
| 19 Waardoor sommigen verstaan de apostelen, of de elve altezamen bijeen zijnde vergaderd; en dat vers 5 dezelve ook verstaan worden, toen zij zonder Thomas waren vergaderd, Joh. 20:24. Doch anderen verstaan het niet alleen van de twaalve, vers 5, maar ook van al de anderen die van Hem uitgezonden waren om het Evangelie te prediken, Luk. 10:1. Rom. 16:7. |
| vers 5 En dat Hij is van Céfas gezien, daarna van de twaalve. Joh. 20:24 En Thomas, een van de twaalve, gezegd Dídymus, was met hen niet toen Jezus daar kwam. vers 5 En dat Hij is van Céfas gezien, daarna van de twaalve. Luk. 10:1 EN na dezen stelde de Heere nog andere zeventig, en zond hen heen voor Zijn aangezicht, twee en twee, in iedere stad en plaats waar Hij komen zou. Rom. 16:7 Groet Andrónikus en Júnias, mijn magen en mijn medegevangenen, welke vermaard zijn onder de apostelen; die ook vóór mij in Christus geweest zijn. |
|
8 En ten laatste van allen is Hij ook hvan mij, als 20van een ontijdig geborene, gezien. |
| h Hand. 9:3, 17; 23:11. 1 Kor. 9:1. 2 Kor. 12:2. |
| Hand. 9:3 En als hij reisde, is het geschied dat hij nabij Damascus kwam, en hem omscheen snellijk een licht van den hemel; Hand. 9:17 En Ananías ging heen en kwam in het huis; en de handen op hem leggende, zeide hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op den weg dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden. Hand. 23:11 En den volgenden nacht stond de Heere bij hem, en zeide: Heb goeden moed, Paulus; want gelijk gij te Jeruzalem van Mij betuigd hebt, alzo moet gij ook te Rome getuigen. 1 Kor. 9:1 BEN ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onzen Heere, gezien? Zijt gijlieden niet mijn werk in den Heere? 2 Kor. 12:2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. |
| 20 De apostel vergelijkt zichzelven hierbij, ten aanzien van zijn haastige en onverwachte bekering en beroeping, die beschreven wordt Handelingen 9, en geschied is nadat de Heere Christus ten hemel gevaren was, en omdat hij Christus tevoren had vervolgd. |
| Handelingen 9 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, |
|
9 Want ik ben ide minste van de apostelen, die 21niet waardig ben een apostel genaamd te worden, kdaarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb. |
| i Ef. 3:8. |
| Ef. 3:8 Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus, |
| 21 Gr. niet genoegzaam. |
| k Hand. 8:3; 9:1; 22:4; 26:9. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13. |
| Hand. 8:3 En Saulus verwoestte de gemeente, gaande in de huizen; en trekkende mannen en vrouwen, leverde hen over in de gevangenis. Hand. 9:1 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, Hand. 22:4 Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; Hand. 26:9 Ik meende waarlijk bij mijzelven, dat ik tegen den Naam van Jezus van Nazareth vele wederpartijdige dingen moest doen; Gal. 1:13 Want gij hebt mijn omgang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uitnemend zeer de gemeente Gods vervolgde en dezelve verwoestte, 1 Tim. 1:13 Die tevoren een godslasteraar was en een vervolger en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetend gedaan heb in mijn ongelovigheid; |
|
10 Doch door de genade Gods ben ik 22wat ik ben; en Zijn genade 23die aan mij bewezen is, is 24niet ijdel geweest, lmaar ik heb overvloediger 25gearbeid dan 26zij allen; doch 27niet ik, maar de genade Gods 28die met mij is. |
| 22 Namelijk een gelovig Christen en bovendien een apostel des Heeren. |
| 23 Of: in mij, jegens mij. |
| 24 Dat is, niet zonder vele vruchten voort te brengen. |
| l 2 Kor. 11:23; 12:11. |
| 2 Kor. 11:23 Zijn zij dienaars van Christus? (Ik spreek onwijs zijnde) ik ben boven hen: in arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in doodsgevaar menigmaal. 2 Kor. 12:11 Ik ben roemende onwijs geworden; gij hebt mij genoodzaakt; want ik behoorde van u geprezen te zijn; want ik ben in geen ding minder geweest dan de uitnemendste apostelen, hoewel ik niets ben. |
| 25 Namelijk zo in het bedienen van het apostelschap, als in het verdragen van allerlei verdrukking en vervolging, die hij beschrijft 2 Korinthe 11. |
| 2 Korinthe 11 OCH, of gij mij een weinig verdroegt in de onwijsheid; ja ook, verdraagt mij. |
| 26 Namelijk de andere apostelen, die voor de hemelvaart van Christus beroepen zijn geweest en met Hem op de aarde verkeerd hebben; gelijk ook in het volgende vers. |
| 27 Namelijk als door mijn eigen krachten dat werkende, overmits ik daarvan maar een instrument ben. |
| 28 Dat is, die God mij heeft bewezen en waardoor Hij mijn arbeid zegent. |
|
11 Hetzij dan ik, hetzij 29zijlieden, 30alzo prediken wij, en alzo hebt gij geloofd. |
| 29 Namelijk de andere apostelen. Zie vers 10. |
| vers 10 Doch door de genade Gods ben ik wat ik ben; en Zijn genade die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is. |
| 30 Namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, begraven, en opgestaan van de doden. Zie vss. 3, 4. |
| vers 3 Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften; vers 4 En dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften; |
De opstanding der doden |
12 Indien nu Christus 31gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, 32hoe zeggen 33sommigen onder u dat er geen opstanding der doden 34is? |
| 31 Namelijk van mij en van de andere apostelen. |
| 32 Dat is, hoe kan dan bestaan hetgeen sommigen zeggen? Deze vraag brengt mede een berisping en aanwijzing van de ongerijmdheid dezer dwaling. |
| 33 Zo was dan deze dwaling niet der gehele gemeente gemeen, maar sommiger alleen, welker namen niet uitgedrukt worden, gelijk 2 Tim. 2:17, opdat hij hen door hen te beschamen van de bekering niet zou afschrikken. |
| 2 Tim. 2:17 En hun woord zal voorteten gelijk de kanker; onder welke is Hymenéüs en Filétus, |
| 34 Dat is, wezen zal in de laatste toekomst van Christus. |
|
13 En indien er geen opstanding der doden is, 35zo is Christus ook niet opgewekt. |
| 35 Dat is, zo zal deze ongerijmdheid daaruit moeten volgen, dat Christus niet opgewekt is uit de doden. De reden hiervan is, omdat Christus het Hoofd is en de gelovigen Zijn leden zijn, die tezamen één lichaam maken. Zo de leden niet levend zouden gemaakt worden, zo zou het Hoofd ook niet levend zijn. Want het zou een wanschapen lichaam zijn, waarvan het Hoofd zou leven en de leden dood zijn en blijven. |
|
14 En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan 36onze prediking 37ijdel, en 38ijdel is ook uw geloof; |
| 36 Dat is, mijn en der andere apostelen. |
| 37 Dat is, vals, onwaarachtig. |
| 38 Dat is, uw geloof heeft geen vasten grond en zal niet bekomen deszelfs einde, hetwelk is de zaligheid der zielen. |
|
15 En zo worden wij ook bevonden valse getuigen Gods; 39want wij hebben van God getuigd, dat Hij Christus opgewekt heeft, Dien Hij niet heeft opgewekt, zo namelijk de doden niet opgewekt worden. |
| 39 Of: omdat wij tegen God getuigd hebben. |
|
16 Want indien de doden niet opgewekt worden, 40zo is ook Christus niet opgewekt. |
| 40 De reden van dit gevolg zie op de aant. vers 13. |
| vers 13 En indien er geen opstanding der doden is, zo is Christus ook niet opgewekt. |
|
17 En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof 41tevergeefs, 42zo zijt gij nog in uw zonden. |
| 41 Namelijk overmits gij gelooft dat Christus om uwer zonden wil overgeleverd is in den dood, en om uw rechtvaardiging is opgewekt, Rom. 4:25, hetwelk tevergeefs zou geloofd worden, zo Hij niet opgewekt ware. Zie vers 14. |
| Rom. 4:25 Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. vers 14 En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof; |
| 42 Dat is, om uwer zonden wil der verdoemenis nog onderworpen, alzo het een bewijs zou wezen, dat door Christus voor uw zonden niet zou voldaan zijn, indien Hij in den dood gebleven ware. |
|
18 Zo zijn dan ook 43verloren die 44in Christus 45ontslapen zijn. |
| 43 Dat is, eeuwiglijk verdoemd. |
| 44 Dat is, in het geloof van Christus, en in de hoop der zalige opstanding door Christus, 1 Thess. 4:14. Openb. 14:13. |
| 1 Thess. 4:14 Want indien wij geloven dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem. Openb. 14:13 En ik hoorde een stem uit den hemel, die tot mij zeide: Schrijf, zalig zijn de doden die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen. |
| 45 Dat is, gestorven. Zie vers 6. |
| vers 6 Daarna is Hij gezien van meer dan vijfhonderd broederen op eenmaal, van welke het meerderdeel
nog overig is, en sommigen ook zijn ontslapen. |
|
19 Indien wij 46alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de 47ellendigste van alle mensen. |
| 46 Dat is, ziende alleenlijk op die dingen, of alleen om die dingen, die dit leven aangaan, en die ons in dit leven zouden kunnen toekomen; hetwelk zou zijn indien daar geen opstanding der doden zou wezen. |
| 47 Gr. ellendiger. Want de Christenen verzaken niet alleen de wereldse wellusten, maar zijn ook om de belijdenis der waarheid veel kruis, verdrukking en vervolging onderworpen. |
|
20 Maar nu, mChristus 48is opgewekt uit de doden, en
49is nde Eersteling geworden dergenen 50die ontslapen zijn. |
| m 1 Petr. 1:3. |
| 1 Petr. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; |
| 48 Dat is, uit de voorgaande bewijsredenen blijkt dat het zeker is dat Christus van de doden is opgewekt. |
| 49 Dat is, dewijl Hij eerst opgestaan is, volgt daaruit dat ook degenen die in Hem ontslapen zijn, zullen opgewekt worden, gelijk door de eerstelingen der vruchten Gode opgeofferd zijnde, de ganse massa derzelve geheiligd werd, Ex. 22:29. Deut. 26:1. Rom. 11:16. |
| Ex. 22:29 Uw volheid en uw tranen zult gij niet uitstellen; den eerstgeborene uwer zonen zult gij Mij geven. Deut. 26:1 VOORTS zal het geschieden, wanneer gij zult gekomen zijn in het land dat u de HEERE uw God ten erve geven zal, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen, Rom. 11:16 En indien de eerstelingen heilig zijn, zo is ook het deeg heilig; en indien de wortel heilig is, zo zijn ook de takken heilig. |
| n Kol. 1:18. Openb. 1:5. |
| Kol. 1:18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn. Openb. 1:5 En van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, |
| 50 Namelijk in Christus. Zie vers 18. |
| vers 18 Zo zijn dan ook verloren die in Christus ontslapen zijn. |
|
21 Want dewijl ode dood door 51een mens is, 52zo is ook de opstanding der doden door 53een Mens. |
| o Gen. 2:17; 3:6. Rom. 5:12, 18; 6:23. |
| Gen. 2:17 Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. Gen. 3:6 En de vrouw zag dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at. Rom. 5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. Rom. 5:18 Zo dan, gelijk door één misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, alzo ook door één rechtvaardigheid komt de genade
over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens. Rom. 6:23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. |
| 51 Namelijk Adam, vers 22. |
| vers 22 Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden. |
| 52 Dat is, zo heeft ook God geordineerd dat de opwekking der doden door een Mens zou gedaan worden. |
| 53 Namelijk Christus, vers 22. |
| vers 22 Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden. |
|
22 Want gelijk zij allen 54in Adam 55sterven, alzo zullen zij ook 56in Christus 57allen 58levend gemaakt worden. |
| 54 Of: door Adam, dat is, door de zonde die Adam heeft gedaan, en al zijn nakomelingen in hem, als zijnde in zijn lendenen, Rom. 5:12. |
| Rom. 5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. |
| 55 Dat is, de schuld en noodzakelijkheid van te sterven, of van den tijdelijken dood (want van denzelven wordt hier alleen gesproken) over zich gehaald en gebracht hebben. |
| 56 Of: door Christus. |
| 57 Namelijk gelovigen, die in Christus zijn ontslapen; gelijk de tegenstelling hier vereist. Want hoewel Christus alle mensen in het gemeen zal opwekken, ook de goddelozen en ongelovigen, als hun rechtvaardige Rechter, om hen aan lichaam en ziel eeuwiglijk te straffen, Matth. 25:32. Joh. 5:28. Hand. 24:15. 2 Kor. 5:10. Openb. 20:12, 13, zo worden hier nochtans verstaan degenen die van Christus zijn, en die Hij opwekken zal als hun Hoofd, waarvan Hij de Eersteling is, vers 23. |
| Matth. 25:32 En vóór Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal hen van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt. Joh. 5:28 Verwondert u daar niet over; want de ure komt in welke allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, Hand. 24:15 Hebbende hoop op God, welke dezen ook zelven verwachten, dat er een opstanding der doden wezen zal, beide der rechtvaardigen en der onrechtvaardigen. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. Openb. 20:13 En de zee gaf de doden die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken. vers 23 Maar een iegelijk in zijn orde: de Eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst. |
| 58 Dat is, opgewekt uit de doden. Want daarvan wordt hier gesproken, niet van de geestelijke levendmaking. |
|
23 Maar een iegelijk 59in zijn orde: 60de Eersteling Christus, daarna 61die van Christus zijn, 62in Zijn toekomst. |
| 59 Namelijk van den tijd van God daartoe bestemd. |
| 60 Dat is, gelijk tussen de opoffering der eerstelingen en het inzamelen der vruchten enige tijd tussenbeide was, Ex. 23:16; 34:22, alzo is er ook tijd tussen de opstanding van Christus en van de gelovigen. |
| Ex. 23:16 En het feest des oogstes, der eerste vruchten van uw arbeid, die gij op het veld gezaaid zult hebben. En het feest der inzameling op den uitgang des jaars, wanneer gij uw arbeid uit het veld zult ingezameld hebben. Ex. 34:22 Het feest der weken zult gij ook houden, zijnde het feest der eerstelingen van den tarweoogst; en het feest der inzameling, als het jaar om is. |
| 61 Dat is, die Hem toebehoren, die Zijn lidmaten zijn, Hem door een waar geloof ingelijfd. Zie de aant. op het voorgaande vers. |
| 62 Namelijk om te oordelen de levenden en doden, ten uitersten dage. |
|
24 Daarna zal 63het einde zijn, wanneer 64Hij 65het Koninkrijk 66aan God en den Vader zal overgegeven hebben, pwanneer Hij zal 67tenietgedaan hebben 68alle heerschappij en alle macht en kracht. |
| 63 Namelijk van deze tegenwoordige eeuw of wereld, of van deze regering van Christus, die Hij nu als Middelaar bedient. |
| 64 Namelijk Christus. |
| 65 Namelijk dat Hij nu als Middelaar bedient, door de predicatie des Woords Zijn kerk vergaderende, door Zijn Geest dezelve wederbarende, en door Zijn kracht tegen de vijanden beschermende. Want dat zal alsdan niet meer nodig zijn. |
| 66 Dat is, aan God Die daar is de Vader, namelijk van Christus, en ook van de gelovigen, Joh. 20:17. |
| Joh. 20:17 Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot
Mijn God en uw God. |
| p 1 Kor. 2:6. |
| 1 Kor. 2:6 En wij spreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid niet dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, die tenietworden; |
| 67 Dat zij niet alleen de overhand niet hebbe, maar ook niet meer zij. |
| 68 Dit verstaan sommigen van alle overheden, ook wettige en goede, want die zullen alsdan niet meer van node zijn; anderen van alle heerschappij en macht, hetzij der onreine geesten, of der mensen, die zich tegen Christus’ Rijk gesteld hebben. |
|
25 qWant Hij moet 69als Koning heersen, 70totdat Hij al 71de vijanden 72onder Zijn voeten zal gelegd hebben. |
| q Ps. 110:1. Hand. 2:34. Ef. 1:20. Kol. 3:1. Hebr. 1:13; 10:12. |
| Ps. 110:1 EEN psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit tot Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. Hand. 2:34 Want David is niet opgevaren in de hemelen; maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Hebr. 1:13 En tot welken der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten? Hebr. 10:12 Maar Deze, één slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand Gods, |
| 69 Dat is, Zijn Koninklijk ambt als Middelaar volvoeren. Dat dan Ps. 110:1 gezegd wordt (waarop de apostel hier ziet), dat Hij zou zitten ter rechterhand Gods, wordt hier uitgelegd van den apostel: heersen als Koning, gelijk ook in denzelfden psalm vers 2: Heers in het midden van Uw vijanden. |
| Ps. 110:1 EEN psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit tot Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. Ps. 110:2 De HEERE zal den scepter Uwer sterkte zenden uit Sion, zeggende: Heers in het midden Uwer vijanden. |
| 70 Daarom, zolang dit niet is volvoerd, zal Christus de gelovigen uit de doden niet opwekken. En daarna zal Hij ophouden te regeren of heersen op zulke wijze als Hij nu als Middelaar doet. |
| 71 Namelijk van Zijn Koninkrijk, en voornamelijk den duivel en al zijn instrumenten, die zich tegen Hem stellen, of niet willen dat Hij over hen zal heersen, Luk. 19:27. |
| Luk. 19:27 Doch deze mijn vijanden, die niet hebben gewild dat ik over hen koning zou zijn, brengt ze hier en slaat ze hier voor mij dood. |
| 72 Dat is, ten enenmale overwonnen en vernield zal hebben. Zie Joz. 10:24. |
| Joz. 10:24 En het geschiedde als zij die koningen uitgebracht hadden tot Jozua, zo riep Jozua al de mannen Israëls en hij zeide tot de oversten des krijgsvolks, die met hem getogen waren: Treedt toe, zet uw voeten op de halzen dezer koningen. En zij traden toe en zetten hun voeten op hun halzen. |
|
26 73De laatste 74vijand die 75tenietgedaan wordt, is 76de dood. |
| 73 Dat is, die laatst zal overwonnen en tenietgedaan worden. |
| 74 Namelijk des levens en der zaligheid der mensen. Want de dood vernielt het leven, en is daardoor als een vijand der natuur. |
| 75 Dat is, weggenomen wordt, en in plaats van dien het leven wederom door de opstanding gegeven. Zie vers 54. |
| vers 54 En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning. |
| 76 Namelijk de tijdelijke en lichamelijke dood; want daarvan wordt hier gesproken. |
|
27 rWant 77Hij heeft 78alle dingen 79Zijn 80voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar dat 81Hij uitgenomen wordt Die 82Hem alle dingen onderworpen heeft. |
| r Ps. 8:7. Matth. 11:27; 28:18. Ef. 1:22. Hebr. 2:8. |
| Ps. 8:7 Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet: Matth. 11:27 Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader; en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon en dien het de Zoon wil openbaren. Matth. 28:18 En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Hebr. 2:8 Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want daarin dat Hij Hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij niets uitgelaten dat Hem niet onderworpen zij. Doch nu zien wij nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn; |
| 77 Namelijk God de Vader. |
| 78 En dienvolgens ook alle vijanden, waaronder ook de tijdelijke dood is. |
| 79 Namelijk van Christus. Zie van deze plaats bredere verklaring Hebr. 2:6. |
| Hebr. 2:6 Maar iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt? |
| 80 Dat is, onder Zich gesteld, om al wat vijandig is teniet te doen, dat het Zijn Rijk niet meer beschadige. |
| 81 Namelijk God de Vader. Of: dat het is zonder Dien. |
| 82 Namelijk Christus. |
|
28 En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf 83onderworpen worden Dien Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat 84God zij 85alles in allen. |
| 83 Namelijk afgelegd hebbende niet Zijn Goddelijke natuur en macht, maar deze wijze van bediening van Zijn Middelaarsambt, welke Hij als een Gezant des Vaders alsdan volkomenlijk volbracht en uitgevoerd zal hebben. |
| 84 Namelijk de Vader. |
| 85 Dat is, Zijn gemeente voorts door Zichzelven als waren God met den Zoon en den Heiligen Geest zonder middel verheerlijke. |
|
29 Anders, 86wat zullen zij doen die 87voor de doden 88gedoopt worden, indien de doden ganselijk niet opgewekt worden? Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt? |
| 86 Dat is, wat nut en voordeel zullen zij voor dat doen verkrijgen? |
| 87 Of: over de doden. |
| 88 Of: doop gebruiken. Dit wordt verscheidenlijk uitgelegd. Sommigen verstaan het van het sacrament des Doops, door hetwelk wij gemeenschap hebben aan den dood van Christus, en openlijk betuigen dat wij als voor doden en der wereld afgestorvenen willen gehouden zijn, Rom. 6:2, 3. Anderen verstaan het van degenen die met kruis en vervolging alzo worden gedoopt, dat zij gelijk als in een gedurigen dood zijn. Want alzo wordt het woord dopen altemet genomen Mark. 10:38. Luk. 12:50. Enigen verstaan het van degenen die de lichamen der doden wiesen, alzo de woorden voor de doden gedoopt worden ook wel kunnen overgezet worden: over de doden dopen, dat is, wassen, welke wijze van doen ten tijde der apostelen gebruikelijk was, Hand. 9:37, en het woord dopen altemet ook wassen betekent, Mark. 7:4. Luk. 11:38. Hebr. 9:10, hetwelk met het oogmerk des apostels ook niet kwalijk overeenkomt. |
| Rom. 6:2 Dat zij verre. Wij die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? Rom. 6:3 Of weet gij niet dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? Mark. 10:38 Maar Jezus zeide tot hen: Gij weet niet wat gij begeert. Kunt gij den drinkbeker drinken dien Ik drink, en met den doop gedoopt worden waar Ik mede gedoopt word? Luk. 12:50 Maar Ik moet met een doop gedoopt worden; en hoe word Ik geperst, totdat het volbracht zij! Hand. 9:37 En het geschiedde in die dagen, dat zij krank werd en stierf; en als zij haar gewassen hadden, legden zij haar in de opperzaal. Mark. 7:4 En van de markt komende, eten zij niet, tenzij dat zij eerst
gewassen zijn; en vele andere dingen zijn er die zij aangenomen hebben te houden, als namelijk de wassingen der drinkbekers en kannen en koperen vaten en bedden. Luk. 11:38 En de farizeeër dat ziende, verwonderde zich dat Hij niet eerst vóór het middagmaal Zich gewassen had. Hebr. 9:10 Bestaande alleen in spijzen en dranken en verscheidene wassingen en rechtvaardigmakingen des vleses, tot op den tijd der verbetering opgelegd. |
|
30 Waarom zijn ook 89wij alle uur 90in gevaar? |
| 89 Namelijk apostelen, leraren, en ook alle gelovigen. |
| 90 Namelijk van niet alleen onze goederen en goeden naam, maar ook ons leven te verliezen om Christus’ wil. Dit zou van ons tevergeefs gedaan worden, zo daar geen opstanding was. |
|
31 91Ik sterf allen dag, hetwelk ik betuig
92bij onzen roem dien ik heb in Christus Jezus, onzen Heere. |
| 91 Dat is, ik ben niet alleen in gevaar des levens, maar word ook dagelijks met zovele verdrukkingen overvallen, dat mijn leven meer een gedurige dood is dan een leven, 2 Kor. 11:23. Zie hiervan 1 Korinthe 4. 2 Korinthe 11; 12. |
| 2 Kor. 11:23 Zijn zij dienaars van Christus? (Ik spreek onwijs zijnde) ik ben boven hen: in arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in doodsgevaar menigmaal. 1 Korinthe 4 ALZO houde ons een ieder mens als dienaars van Christus en uitdelers der verborgenheden Gods. 2 Korinthe 11 OCH, of gij mij een weinig verdroegt in de onwijsheid; ja ook, verdraagt mij. 2 Korinthe 12 TE roemen is mij waarlijk niet oorbaar; want ik zal komen tot gezichten en openbaringen des Heeren. |
| 92 Dat is, bij de getrouwheid, die ik in Christus’ zaak altijd heb getoond, waarvan ik met recht mag roemen. Anders: bij uw roem, dat is, bij den roem dien ik heb van u, dat ik u door mijn dienst tot het geloof gebracht heb. Zie 2 Kor. 7:4. |
| 2 Kor. 7:4 Ik heb veel vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roem over u; ik ben vervuld met vertroosting, ik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking. |
|
32 Zo ik, 93naar den mens, 94tegen de beesten gevochten heb te Éfeze, wat nuttigheid is het mij, 95indien de doden niet opgewekt worden? s96Laat ons eten en drinken, want 97morgen 98sterven wij. |
| 93 Dat is, gelijk somtijds bij de mensen geschiedt. Of: opdat ik ook van mijzelven wat zegge, gelijk de mensen plegen te doen, Rom. 3:5. 2 Kor. 11:16, 17, 21. |
| Rom. 3:5 Indien nu onze ongerechtigheid Gods gerechtigheid bevestigt, wat zullen wij zeggen? Is God onrechtvaardig als Hij toorn over ons brengt? (Ik spreek naar den mens.) 2 Kor. 11:16 Ik zeg wederom, dat niemand mene dat ik onwijs ben; doch zo niet, neemt mij dan aan als een onwijze, opdat ik ook een weinig moge roemen. 2 Kor. 11:17 Wat ik spreek, spreek ik niet naar den Heere, maar als in onwijsheid, in dezen vasten grond der roeming. 2 Kor. 11:21 Ik zeg dit
naar oneer, gelijk of wij zwak waren geweest; maar waarin iemand stout is (ik spreek in onwijsheid), daarin ben ik ook stout. |
| 94 Dit kan verstaan worden eigenlijk, dat de apostel te Efeze in de schouwplaats den wilden beesten zou voorgeworpen zijn geweest, om van dezelve verscheurd te worden, zijnde nochtans van God wonderbaarlijk daarvan verlost. Maar alzo Lukas beschrijvende hetgeen hem binnen Efeze overkomen is, Handelingen 19, hiervan geen gewag maakt, zo verstaan sommigen dit oneigenlijk van den strijd dien de apostel binnen Efeze gehad heeft met zijn tegenpartijen, die hij bij wilde beesten vergelijkt, omdat zij hem zochten te verscheuren en vernielen, gelijk hij den keizer Nero ook vergelijkt bij een leeuw, 2 Tim. 4:17. |
| Handelingen 19 EN het geschiedde terwijl Apollos te Korinthe was, dat Paulus de bovenste delen des lands doorreisd hebbende te Éfeze kwam; en enige discipelen aldaar vindende, 2 Tim. 4:17 Maar de Heere heeft mij bijgestaan en heeft mij bekrachtigd; opdat men door mij ten volle zou verzekerd zijn van de prediking, en alle heidenen dezelve zouden horen; en ik ben uit den muil des leeuws verlost. |
| 95 Dit kan ook bekwamelijk gevoegd worden met de volgende woorden. |
| s Jes. 22:13; 56:12. |
| Jes. 22:13 Maar zie, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden en schapen te kelen, vlees te eten en wijn te drinken, en te zeggen: Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven. Jes. 56:12 Komt herwaarts, zeggen zij, ik zal wijn halen en wij zullen sterken drank zuipen; en de dag van morgen zal zijn als deze, ja, groter, veel treffelijker. |
| 96 Dat is, laat ons in wellusten leven en goede sier alle dagen maken. De apostel haalt de woorden aan die de epicuristen plegen te gebruiken, zijnde ook aangehaald Jes. 22:13, en wil zeggen dat zij daarin gelijk zouden hebben, indien daar geen opstanding zou zijn. |
| Jes. 22:13 Maar zie, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden en schapen te kelen, vlees te eten en wijn te drinken, en te zeggen: Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven. |
| 97 Dat is, zeer haast. |
| 98 Dat is, zullen wij door den dood uit dit leven weggenomen worden. |
|
33 99Dwaalt niet; 100kwade samensprekingen verderven goede zeden. |
| 99 Dat is, laat u door zulke redenen der epicuristen niet verleiden. |
| 100 Of: kwade omgang. Dit is een vers genomen uit een heidens poëet Menander, met hetwelk Paulus wederlegt de voorgaande rede der epicuristen, tonende de schade die zulke redenen medebrengen. |
|
34 1Waakt op 2rechtvaardiglijk, en 3zondigt niet; want 4sommigen hebben 5de kennis Gods niet. Ik zeg het u 6tot schaamte. |
| 1 Namelijk uit den slaap der zorgeloosheid. |
| 2 Dat is, waarlijk, ernstiglijk. Of: om rechtvaardiglijk te wandelen. |
| 3 Dat is, wacht u dat gij niet vervalt in de gruwelijke zonde van epicuristerij en zorgeloosheid. |
| 4 Namelijk van uw gemeente; gelijk vers 12. |
| vers 12 Indien nu Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, hoe zeggen sommigen onder u dat er geen opstanding der doden is? |
| 5 Namelijk de rechte kennis; hoedanigen zijn degenen die de opstanding der doden loochenen. |
| 6 Dat is, opdat gij u moogt schamen dat er onder u zijn die zulke grove en schadelijke dwalingen volgen, en daardoor te beter bewogen worden om zulke dwalingen te vlieden. |
De wijze van opstanding |
35 Maar, zal 7iemand 8zeggen, t9hoe zullen de doden opgewekt worden, en 10met hoedanig een lichaam zullen zij komen? |
| 7 Namelijk van die epicuristen. |
| 8 Dat is, hier tegenwerpen. |
| t Ez. 37:3. |
| Ez. 37:3 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, zullen deze beenderen levend worden? En ik zeide: Heere HEERE, Gij weet het. |
| 9 Gr. hoe worden de doden opgewekt? Dat is, hoe is het mogelijk dat de doden, welker lichamen vergaan, verrot, van de beesten gegeten of met vuur verbrand zijn, enz., weder zouden levend worden? |
| 10 Deze vraag wordt beantwoord vers 37, enz. |
| vers 37 En hetgeen gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet dat worden zal, maar een bloot graan, naar het voorvalt, van tarwe of van enig der andere granen. |
|
36 11Gij dwaas, vhetgeen gij zaait, 12wordt niet levend, tenzij dat het 13gestorven is. |
| 11 Dit zegt de apostel niet om te schelden, Matth. 5:22, maar om aan te wijzen hun onverstand in deze zaak, Gal. 3:1. |
| Matth. 5:22 Doch Ik zeg u: Zo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. Gal. 3:1 O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen tevoren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde? |
| v Joh. 12:24. |
| Joh. 12:24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort. |
| 12 Gr. wordt niet levend gemaakt, dat is, wast niet op, brengt geen vruchten voort; want ook het gewas der aarde heeft zijn leven. |
| 13 Dat is, verrot in de aarde. Zo het dan niet onmogelijk is dat een verrot zaad of graan weder opwast en groeit, gelijk wij dagelijks zien op onze akkers en in onze tuinen, zo is het ook niet onmogelijk dat God de verrotte lichamen wederom levend maakt. |
|
37 En hetgeen gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet 14dat worden zal, maar 15een bloot graan, 16naar het voorvalt, van tarwe of van enig 17der andere granen. |
| 14 Dat is, dat voortkomen en wassen zal uit het gezaaide zaad. |
| 15 Namelijk dat dor en verstorven schijnt te zijn. |
| 16 Dat is, gelijk bij wijze van voorbeeld. |
| 17 Of: der andere zaden. |
|
38 Maar 18God geeft hetzelve een lichaam, gelijk Hij wil, en aan een iegelijk zaad 19zijn eigen lichaam. |
| 18 Dat is, hoewel God in de eerste schepping de aarde kracht gegeven heeft om kruiden, granen en vruchten voort te brengen, zo is het nochtans, dat Hij Zelf door Zijn almacht zodanige gewassen ook dagelijks voortbrengt, naar Zijn believen, Ps. 104:13, 14, enz. 1 Kor. 3:7. |
| Ps. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. Ps. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen, 1 Kor. 3:7 Zo is dan noch hij die plant iets, noch hij die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft. |
| 19 Dat is, van dezelfde soort zijnde waarvan het zaad is, uit hetwelk het voortkomt. |
|
39 20Alle vlees is niet 21hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der mensen, en een ander is het vlees der beesten, en een ander der vissen, en een ander der vogelen. |
| 20 Dewijl tegengeworpen zou kunnen worden, nademaal het vlees van andere dieren niet opgewekt wordt, dat alzo het vlees der mensen ook niet zal opgewekt worden, aangezien het enerlei schijnt te zijn, zo antwoordt de apostel dat er onderscheid is tussen het vlees der mensen en van andere dieren. De reden wordt niet uitgedrukt, maar deze is de voornaamste, omdat het vlees der mensen van een redelijke en onsterfelijke ziel levend is gemaakt geweest, en het lichaam der andere dieren van een onredelijke ziel, die met het vlees sterft en vergaat; en ook omdat God aan de redelijke mensen, niet aan de onredelijke dieren, Zijn genade en rechtvaardigheid, naar lichaam en ziel, eeuwiglijk wil betonen. |
| 21 Dat is, van enerlei conditie; zodat het met het ene vlees zou moeten gaan gelijk met het andere. |
|
40 En er zijn 22hemelse lichamen en er zijn 23aardse lichamen; maar een andere is 24de heerlijkheid der hemelse en een andere der aardse. |
| 22 Dat is, die in den hemel zijn, of met hemelse hoedanigheden begiftigd; gelijk daar zijn de sterren des hemels, en gelijk wezen zullen de verheerlijkte lichamen der gelovigen. |
| 23 Dat is, die óf van de aarde voortgekomen zijn, óf op de aarde zijn, en aan aardse hoedanigheden onderworpen. |
| 24 Dat is, de glans of hoedanigheid. |
|
41 25Een andere is de heerlijkheid der zon, en een andere is de heerlijkheid der maan, en een andere is de heerlijkheid 26der sterren; want de ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere ster. |
| 25 Dat is, zelfs ook is er onderscheid onder de lichamen die in den hemel zijn, aangaande hun glans. |
| 26 Dat is, der andere sterren. Want ook de zon en de maan zijn sterren. |
|
42 x27Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. 28Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. |
| x Dan. 12:3. Matth. 13:43. |
| Dan. 12:3 De leraars nu zullen blinken als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk. Matth. 13:43 Dan zullen de rechtvaardigen blinken gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders. Die oren heeft om te horen, die hore. |
| 27 Dat is, gelijk er onderscheid is tussen vlees en vlees, en tussen lichamen en lichamen in heerlijkheid, zo zal ook in de opstanding onderscheid zijn tussen de hoedanigheden onzer lichamen die wij nu hebben op de aarde, en die wij hebben zullen na de opstanding in den hemel. |
| 28 Dat is, deze onze lichamen die wij nu op de aarde hebben, worden afgelegd, zijnde nu de verderfelijkheid onderworpen; maar dezelve opgewekt zijnde, zullen voortaan onverderfelijk zijn; blijvende wel dezelfde lichamen, maar begiftigd met andere hoedanigheden. |
|
43 Het wordt gezaaid 29in oneer, het wordt opgewekt 30in heerlijkheid. Het wordt gezaaid 31in zwakheid, het wordt opgewekt in 32kracht. |
| 29 Dat is, zijnde een dood lichaam, dat lelijk en onaangenaam is om te zien en te handelen. Zie Filipp. 3:21. |
| Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. |
| 30 Dat is, schoon en blinkende, gelijk de sterren en de zon, Matth. 13:43; 17:2. |
| Matth. 13:43 Dan zullen de rechtvaardigen blinken gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders. Die oren heeft om te horen, die hore. Matth. 17:2 En Hij werd voor hen veranderd van gedaante; en Zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en Zijn klederen werden wit gelijk het licht. |
| 31 Dat is, zijnde allerlei zwakheid, krankheid en mismaaktheid onderworpen. |
| 32 Namelijk om alle verderfelijkheid tegen te staan en te weren, en om zichzelven krachtiglijk en haastelijk te bewegen gelijk de mens zal willen. |
|
44 33Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, 34een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. 35Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam. |
| 33 Gr. ziellijk, dat is, dat van de ziel bewogen wordt in alle natuurlijke werkingen, tot voedsel, beweging, voortteling en dergelijke strekkende. |
| 34 Dat is, niet ten aanzien van het wezen, maar alleen ten aanzien van de geestelijke hoedanigheden waarmede het versierd zal wezen; en omdat het door den Geest Gods zal bewogen worden, de ziel met het licht des Geestes vervuld zijnde. |
| 35 Dat is, zo blijkt dan dat de mens tweeërlei lichaam toegeschreven wordt, niet ten aanzien van het wezen, maar vanwege de hoedanigheden; zijnde hier een natuurlijk lichaam, en zal hiernamaals zijn een geestelijk lichaam. |
|
45 Alzo is er ook 36geschreven: yDe eerste mens Adam is geworden 37tot een levende ziel; 38de laatste Adam 39tot een levendmakenden Geest. |
| 36 Namelijk Gen. 2:7. |
| Gen. 2:7 En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. |
| y Gen. 2:7. |
| Gen. 2:7 En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. |
| 37 Dat is, nadat God zijn lichaam geschapen had uit het stof der aarde, heeft Hij hem een redelijke en onsterfelijke ziel ingeblazen, waardoor het lichaam levend is gemaakt en bewogen wordt; en alzo heeft hij boven het verstand ook een dierlijk of natuurlijk leven gelijk andere dieren ontvangen. |
| 38 Namelijk Jezus Christus, Die ook tegen den eerste gesteld wordt Rom. 5:17, 18, 19. Deze woorden worden hier niet aangehaald als aldaar of ergens elders geschreven, maar worden van den apostel gesteld tegen hetgeen van den eersten Adam gezegd is, dat namelijk gelijk wij van den eersten Adam een natuurlijk of dierlijk lichaam ontvangen hebben, wij ook alzo door den tweeden Adam, namelijk Christus, een geestelijk lichaam zullen verkrijgen. |
| Rom. 5:17 Want indien door de misdaad van één de dood geheerst heeft door dien énen, veel meer zullen degenen die den overvloed der genade en der gave der rechtvaardigheid ontvangen, in het leven heersen door dien Enen, namelijk Jezus Christus. Rom. 5:18 Zo dan, gelijk door één misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, alzo ook door één rechtvaardigheid komt de genade
over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens. Rom. 5:19 Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien énen mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Eén velen tot rechtvaardigen gesteld worden. |
| 39 Dat is, door de vereniging der menselijke natuur met de eeuwige Goddelijke natuur, die een levendmakende Geest is, is Hij ons geworden een Vorst des levens, Hand. 3:15. En gelijk Hij nu na de opstanding een geestelijk lichaam heeft, dat onsterfelijk en onverderfelijk is, zo zal Hij ook zodanige lichamen geven aan al degenen die van Hem afkomstig zijn, niet door een natuurlijke voortteling, maar door een bovennatuurlijke wedergeboorte. Want elke Adam deelt zijn nakomelingen mede zulks als hij heeft. |
| Hand. 3:15 En den Vorst des levens hebt gij gedood, Welken God opgewekt heeft uit de doden, waarvan wij getuigen zijn. |
|
46 Maar 40het geestelijke is 41niet eerst, doch het natuurlijke, daarna het geestelijke. |
| 40 Namelijk lichaam. Zie vers 44. |
| vers 44 Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam. |
| 41 De apostel beantwoordt hiermede hetgeen iemand zou mogen tegenwerpen: Waarom geeft ons Christus zodanige geestelijke lichamen niet zo haast wij wedergeboren zijn? En hij zegt dat alles op orde moet geschieden, dat het natuurlijke moet voorgaan en daarna het geestelijke volgen, gelijk het volmaakte volgt op het onvolmaakte. |
|
47 42De eerste mens is 43uit de aarde, 44aards; 45de tweede Mens is 46de Heere uit den hemel. |
| 42 Namelijk Adam. |
| 43 Namelijk ten aanzien van de stof waaruit zijn lichaam geschapen is, Gen. 2:7. |
| Gen. 2:7 En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. |
| 44 Dat is, hebbende een lichaam dat aards is, en na den val sterfelijk en verderfelijk is geworden, Gen. 3:19. Gr. van stof, namelijk der aarde. |
| Gen. 3:19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren. |
| 45 Namelijk Christus, Die een waarachtig Mens is en de tweede genaamd wordt vanwege den tijd, omdat Hij na den eerste gekomen is, gelijk Matth. 3:11. Joh. 1:27, en een tegenbeeld van den eerste is geworden, Rom. 5:14. |
| Matth. 3:11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen; Joh. 1:27 Dezelve is het Die na mij komt, Welke vóór mij geworden is, Wien ik niet waardig ben dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden. Rom. 5:14 Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over degenen die niet gezondigd hadden in de gelijkheid der overtreding van Adam, welke een voorbeeld is Desgenen Die komen zou. |
| 46 Dat is, de hemelse Heere, gelijk in de volgende verzen uitgelegd wordt. Anderen lezen: is hemels uit den hemel, om de tegenstelling haar volle betekenis te beter te geven. Maar alle Griekse boeken lezen: de Heere uit den hemel, en dat past ook wel op de tegenstelling, alzo de apostel hier tegen elkander stelt niet den oorsprong der lichamen, maar de afkomst en waardigheid van beide deze personen, die elk zodanige lichamen aan degenen die van hen afkomstig zijn, mededelen als zij zelven hebben, vers 48. En Hij wordt gezegd uit den hemel te zijn, niet ten aanzien dat Zijn menselijke natuur uit enige hemelse materie zou zijn voortgebracht, maar ten aanzien dat Hij Mens zijnde, ook waarachtig God is in één Persoon, en Die nu in den hemel zijnde, een verheerlijkt lichaam heeft, dat met hemelse en geestelijke hoedanigheden versierd is. |
| vers 48 Hoedanig de aardse is, zodanig zijn ook de aardsen; en hoedanig de Hemelse is, zodanig zijn ook de hemelsen. |
|
48 47Hoedanig de aardse is, 48zodanig zijn ook de aardsen; en 49hoedanig de Hemelse is, 50zodanig zijn ook de hemelsen. |
| 47 Dat is, hoedanig lichaam Adam na den val gehad heeft, namelijk sterfelijk en verderfelijk. |
| 48 Dat is, zulk lichaam hebben ook alle mensen natuurlijkerwijze van hem afkomstig, zolang zij op de aarde zijn. |
| 49 Dat is, zulk een lichaam als Christus nu in den hemel heeft, namelijk verheerlijkt, onsterfelijk, onverderfelijk, enz. |
| 50 Zulke lichamen zullen ook alle gelovigen hebben, nadat zij van de doden opgewekt en in den hemel zullen opgenomen zijn. En hieruit blijkt klaarlijk dat de apostel niet spreekt van enige verscheidenheid in het wezen der lichamen, maar alleen in de hoedanigheden. |
|
49 En zgelijkerwijs wij 51het beeld van den aardsen gedragen hebben, 52alzo zullen wij ook het beeld van den Hemelsen dragen. |
| z 2 Kor. 4:11. |
| 2 Kor. 4:11 Want wij die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus’ wil, opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden. |
| 51 Dat is, Adam hier gelijkvormig zijn in sterfelijkheid en verderfelijkheid, Gen. 5:3. |
| Gen. 5:3 En Adam leefde honderd en dertig jaar en gewon een zoon
naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth. |
| 52 Dat is, zo zullen wij ook Christus gelijkvormig zijn in heerlijkheid en onsterfelijkheid, Rom. 8:17, 29. Filipp. 3:21. 1 Joh. 3:2. |
| Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
|
50 Doch dit zeg ik, broeders, adat 53vlees en bloed het Koninkrijk Gods 54niet beërven kunnen, en 55de verderfelijkheid beërft 56de onverderfelijkheid niet. |
| a Joh. 1:13. |
| Joh. 1:13 Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. |
| 53 Dat is, zulke lichamen, die verderfelijk zijn, gelijk het vlees en bloed in dit leven is, en dat ten aanzien dat zij zodanig zijn gelijk in het volgende verklaard wordt. Zie Gal. 1:16. Ef. 6:12. Hebr. 2:14. |
| Gal. 1:16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed, Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, |
| 54 Dat is, verkrijgen als bij erfenis, dat is, uit genade en niet uit verdienste. Zie Matth. 25:34. |
| Matth. 25:34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. |
| 55 Dat is, een lichaam dat der verderfelijkheid onderworpen is. De apostel drukt alleen de hoedanigheid uit, om te tonen dat hij spreekt niet van het wezen, maar van de hoedanigheden der lichamen. Zie vers 48. |
| vers 48 Hoedanig de aardse is, zodanig zijn ook de aardsen; en hoedanig de Hemelse is, zodanig zijn ook de hemelsen. |
| 56 Dat is, het eeuwige leven, dat onverderfelijk en onvergankelijk is. Dewijl de gelovigen dit zullen bezitten beide naar ziel en lichaam, zo volgt dat hun lichamen ook moeten onsterfelijk zijn. Want sterfelijkheid en onsterfelijkheid strijden tegen elkander en kunnen tezamen niet bestaan. |
|
51 Zie, ik zeg u 57een verborgenheid: b58wij zullen wel niet allen 59ontslapen, maar wij zullen allen 60veranderd worden, |
| 57 Dat is, een zaak die allen mensen, ook den profeten en apostelen tot nog toe onbekend is geweest. |
| b 1 Thess. 4:16. |
| 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
| 58 Namelijk mensen die alsdan zullen leven, 1 Thess. 4:17. Want de dag der toekomst van Christus is onzeker. |
| 1 Thess. 4:17 Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. |
| 59 Dat is, sterven; hetwelk niet strijdt met hetgeen staat Hebr. 9:27. Want aldaar wordt gesproken van de gewone wet der natuur, en niet van hetgeen in het laatst van de wereld God aan sommigen zal willen doen. Ook zal deze verandering denzulken wezen in plaats van den dood. |
| Hebr. 9:27 En gelijk het den mensen gezet is éénmaal te sterven, en daarna het oordeel, |
| 60 Dat is, van sterfelijk onsterfelijk worden. Hetwelk niet alleen den gelovigen zal geschieden, maar ook den ongelovigen; doch tot verscheidene einden: dezen om den eeuwigen dood onderworpen te zijn, en genen om de eeuwige gelukzaligheid te genieten; en ook op verscheidene wijzen: der gelovigen lichamen bekleed met heerlijkheid, en der ongelovigen met smaadheid, Dan. 12:2. Joh. 5:29. En deze verandering zal geschieden niet in het wezen der lichamen, maar in hun hoedanigheden, vers 48. |
| Dan. 12:2 En velen van hen die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing. Joh. 5:29 En zullen uitgaan: die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis. vers 48 Hoedanig de aardse is, zodanig zijn ook de aardsen; en hoedanig de Hemelse is, zodanig zijn ook de hemelsen. |
|
52 61In een punt des tijds, in een ogenblik, met c62de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en 63de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en 64wij zullen veranderd worden. |
| 61 Dat is, gans haastelijk en snellijk. |
| c Matth. 24:31. 1 Thess. 4:16. |
| Matth. 24:31 En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve. 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
| 62 Dat is, met een groot en verschrikkelijk geluid, gelijk daar is der bazuinen of trompetten. Dit geluid wordt genaamd de stem des Zoons Gods, Joh. 5:28, een geschrei en stem des archangels en bazuin Gods, 1 Thess. 4:16. |
| Joh. 5:28 Verwondert u daar niet over; want de ure komt in welke allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
| 63 Dat is, die voor dien tijd zullen gestorven zijn. |
| 64 Namelijk die alsdan leven zullen; zie vers 51. |
| vers 51 Zie, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, |
|
53 Want 65dit verderfelijke 66moet onverderfelijkheid 67aandoen, en dit sterfelijke moet donsterfelijkheid aandoen. |
| 65 Namelijk lichaam, dat wij nu hebben en dragen, Job 19:26, 27. |
| Job 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; Job 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. |
| 66 De reden van deze noodwendigheid wordt aangewezen vers 50. |
| vers 50 Doch dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet beërven kunnen, en de verderfelijkheid beërft de onverderfelijkheid niet. |
| 67 Namelijk als een nieuw kleed. Zie 2 Kor. 5:2, 3. Hetzelfde wezen der lichamen dan zal blijven, maar zij zullen hun oude sterfelijke conditie afleggen en de onsterfelijkheid als een nieuw kleed en sieraad aandoen. En dit zal zijn de verandering waarvan tevoren is gesproken. |
| 2 Kor. 5:2 Want ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede die uit den hemel is, overkleed te worden; 2 Kor. 5:3 Zo wij ook bekleed en niet naakt zullen gevonden worden. |
| d 2 Kor. 5:4. |
| 2 Kor. 5:4 Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde. |
|
54 En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord 68geschieden 69dat geschreven is: e70De dood 71is verslonden 72tot overwinning. |
| 68 Dat is, volkomenlijk vervuld worden. |
| 69 Namelijk Jes. 25:8. |
| Jes. 25:8 Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. |
| e Jes. 25:8. Hos. 13:14. Hebr. 2:14. |
| Jes. 25:8 Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. Hos. 13:14 Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal hen vrijmaken van den dood. O dood, waar zijn uw pestilentiën; hel, waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, |
| 70 Dit wordt verstaan van den tijdelijken dood, ten aanzien van de gelovigen; en kan ook verstaan worden van den eeuwigen dood. Doch de apostel past dit alhier op den tijdelijken dood, gelijk uit het voorgaande blijkt. |
| 71 Namelijk van Christus, vers 57. Dat is, ganselijk weggenomen, dat er geen dood of sterven meer onder de mensen zal wezen. Zie dergelijke wijze van spreken 2 Kor. 5:4. |
| vers 57 Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus. 2 Kor. 5:4 Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde. |
| 72 Dat is, dat hij gans overwonnen, weggenomen en tenietgedaan is, Openb. 21:4. Het Hebreeuwse woord dat Jesaja hier gebruikt, kan ook overgezet worden met in eeuwigheid. |
| Openb. 21:4 En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. |
|
55 73Dood, waar is uw 74prikkel? 75Hel, waar is uw 76overwinning? |
| 73 Dit is als een triomflied, dat de apostel zingt over de overwinning van den dood, genomen, zo het schijnt, uit den profeet Hosea, 13:14, hoewel met enige verandering en bijvoeging van woorden. |
| Hos. 13:14 Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal hen vrijmaken van den dood. O dood, waar zijn uw pestilentiën; hel, waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn. |
| 74 Namelijk waarmede gij ons mensen pleegt den doodsteek te geven. |
| 75 Of: Graf, want het Hebreeuwse woord scheol, en het Griekse hades, welke van den profeet en van den apostel hier gebruikt worden, betekent beide. En het schijnt dat het hier voornamelijk het graf betekent, dewijl de apostel hier handelt van de wegdoening van den tijdelijken dood. |
| 76 Namelijk waardoor gij de doden onder uw geweld tot nog toe gehouden hebt, die gij alsdan zult moeten wedergeven, en onder uw geweld niet langer kunnen behouden. Zie Openb. 20:13, 14. |
| Openb. 20:13 En de zee gaf de doden die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken. Openb. 20:14 En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood. |
|
56 De prikkel nu des doods is 77de zonde, en de kracht der zonde 78is de wet. |
| 77 Want om der zonde wil heeft de dood macht over ons, en is overzulks gelijk als het wapen om ons te doden, Rom. 5:12; 6:23. |
| Rom. 5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. Rom. 6:23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. |
| 78 Want de zonde wordt niet gekend noch toegerekend dan door de wet; en als de wet ons iets gebiedt, zo voert ons verdorven vlees daartegen des te meer strijd om te doen wat verboden is. Zie Rom. 5:13; 7:7, 8, 13. |
| Rom. 5:13 Want tot de wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend als er geen wet is. Rom. 7:7 Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Dat zij verre. Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren. Rom. 7:8 Maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht; want zonder de wet is de zonde dood. Rom. 7:13 Is dan het goede mij de dood geworden? Dat zij verre. Maar de zonde is mij de dood geworden, opdat zij zou openbaar worden zonde te zijn, werkende mij door het goede den dood; opdat de zonde bovenmate werd zondigende door het gebod. |
|
57 fMaar Gode zij dank, 79Die ons de overwinning geeft 80door onzen Heere Jezus Christus. |
| f 1 Joh. 5:5. |
| 1 Joh. 5:5 Wie is het die de wereld overwint, dan die gelooft dat Jezus is de Zone Gods? |
| 79 Namelijk van deze voornoemde en alle andere vijanden. |
| 80 Die deze overwinning heeft teweeggebracht, niet voor Zichzelven, maar voor ons, als Hij door Zijn dood volkomenlijk voor de zonden, naar eis der wet, betaald heeft, en door kracht Zijner opstanding onze zielen wederbaart, en onze lichamen ten uitersten dage zal opwekken in heerlijkheid. |
|
58 Zo dan, mijn geliefde broeders, zijt 81standvastig, 82onbeweeglijk, altijd 83overvloedig zijnde 84in het werk des Heeren, als die 85weet dat uw arbeid 86niet ijdel is in den Heere. |
| 81 Of: welgegrond, namelijk in het geloof. |
| 82 Namelijk tegen de stormwinden of watervloeden van verzoekingen. |
| 83 Dat is, met een ernstigen ijver en vlijt altijd voortgaande en toenemende. |
| 84 Dat is, in het werk dat de Heere door den dienst der apostelen in uw harten gewrocht heeft, of dat Hij ons gebiedt dat wij doen zullen, Joh. 6:29. |
| Joh. 6:29 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem Dien Hij gezonden heeft. |
| 85 Dat is, verzekerd zijn door de beloften Gods. |
| 86 Dat is, niet zonder vrucht en genadige vergelding zal zijn. |