Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 22 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Handelingen 22

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 Paulus doet zijn verantwoording voor het volk. 3 En verhaalt dat hij een Jood was, opgevoed aan de voeten van Gamaliël. 4 En dat hij, voor de wet ijverende, de Christenen tot Damascus toe vervolgd heeft. 6 Daarna hoe hij wonderlijk uit den hemel van Christus beroepen en bekeerd is. 12 En van Ananias nader onderricht zijnde over zijn beroeping tot het apostelschap, van hem gedoopt is. 17 En hoe Christus, door een gezicht, in den tempel te Jeruzalem, hem wederom verschenen is, en hem tot de heidenen gezonden heeft. 22 Welke woorden de Joden horende, maakten een nieuw oproer, en riepen dat hij niet behoorde te leven. 24 Waarom de overste hem laat binden om gegeseld te worden. 25 Maar alzo hij zich op zijn burgerrecht van Rome beroept, wordt hetzelve nagelaten. 30 En hij voor den Joodsen Raad gesteld.
 
De verdedigingsrede voor de Joden
1 MANNEN 1broeders en vaders, hoort mijn verantwoording, die ik tegenwoordig tot u doen zal.
1 Hij noemt het gemene volk die hem in ouderdom gelijk waren, broeders, en hun oudsten en oversten vaders, om hen alzo met deze aanspraak tot gunstig gehoor te verwekken. Zie dergelijk voorbeeld in Stefanus, Hand. 7:2. verwijsteksten
 
2 (Als zij nu hoorden dat hij in de 2Hebreeuwse taal hen aansprak, hielden zij zich te meer stil. En hij zeide:)
2 Dat is, Syrische, die met de Hebreeuwse grote gemeenschap had en daarom voor één taal werd gehouden. Want het Joodse volk had na de Babylonische gevangenis, door het gedurig verkeren met de Syriërs en Assyriërs, de zuiverheid van de Hebreeuwse taal met die talen zeer vermengd.
 
3 aIk ben een Joods man, en te Tarsen in Cilícië geboren, opgevoed in deze stad 3aan de voeten van bGamáliël, onderwezen naar 4de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde 5een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt;
a Hand. 9:11; 21:39. 2 Kor. 11:22. verwijsteksten
3 Dat is, onder de onderwijzing en het opzicht van dien vermaarden wetgeleerde Gamaliël, van wiens aanzien onder het volk getuigd wordt Hand. 5:34. Deze wijze van spreken is hiervan genomen, dat de leraars hoger in verheven stoelen of zitplaatsen zaten, en de discipelen op lagere banken voor hun voeten, gelijk ook van Maria gezegd wordt Luk. 10:39. verwijsteksten
b Hand. 5:34. verwijsteksten
4 Of: naar de scherpste. Gr. naar de scherpheid, dat is, de farizese, die van de Joden voor de beste en scherpste onderhoudster der wet gehouden werd. Zie Hand. 26:5. Filipp. 3:5. verwijsteksten
5 Dat is, een ijveraar van de wet Gods. Doch zonder verstand, gelijk Paulus daarbij voegt Rom. 10:2. verwijsteksten
 
4 cDie 6dezen weg vervolgd heb 7tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen;
c Hand. 8:3; 9:1; 26:9. 1 Kor. 15:9. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13. verwijsteksten
6 Dat is, deze leer of religie. Zie Hand. 9:2; 19:9, 23. verwijsteksten
7 Dat is, om hen ter dood te brengen, gelijk aan Stefanus geschied was, Hand. 7:60. verwijsteksten
 
5 Gelijk mij ook de hogepriester getuige is, en de gehele Raad der ouderlingen; van dewelke ik ook brieven genomen hebbende tot 8de broeders, ben naar Damascus gereisd, om ook degenen die daar waren, gebonden te brengen naar Jeruzalem, opdat zij gestraft zouden worden.
8 Dat is, de Joden en hun oversten, Hand. 9:2, die hij broeders noemt, omdat zij van één geslacht waren, hoewel bittere vijanden der Christenen. verwijsteksten
 
6 dMaar 9het geschiedde mij, als ik reisde en Damascus genaakte, omtrent den middag, dat esnellijk uit den hemel een groot licht mij rondom omscheen.
d Hand. 9:3. verwijsteksten
9 Zie van deze geschiedenis Hand. 9:3 en vervolgens, met de aantt. daarover. verwijsteksten
e 1 Kor. 15:8. 2 Kor. 12:2. verwijsteksten
 
7 En ik viel ter aarde, en ik hoorde een stem tot mij zeggende: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?
8 En ik antwoordde: Wie zijt Gij, Heere? En Hij zeide tot mij: Ik ben Jezus de Nazaréner, Welken gij vervolgt.
9 En die met mij waren, zagen wel het licht, fen werden zeer bevreesd, maar de stem Desgenen Die tot mij sprak, 10hoorden zij niet.
f Dan. 10:7. verwijsteksten
10 Namelijk met verstaan der woorden; want anders hoorden zij het geluid. Zie de aant. op Hand. 9:7. verwijsteksten
 
10 En ik zeide: Heere, wat zal ik doen? En de Heere zeide tot mij: Sta op en ga heen naar Damascus; en aldaar zal met u gesproken worden van al hetgeen dat u geordineerd is te doen.
11 En als ik 11vanwege de heerlijkheid van hetzelve licht niet zag, zo werd ik bij de hand geleid van degenen die met mij waren, en kwam te Damascus.
11 Dat is, de uitnemende klaarheid van dit licht had mijn ogen alzo verzengd, dat er gelijk schellen op waren gekomen, Hand. 9:18. verwijsteksten
 
12 gEn een zekere Ananías, een godvruchtig man naar de wet, goede getuigenis hebbende van al de Joden die daar woonden,
g Hand. 9:17. verwijsteksten
 
13 12Kwam tot mij, en bij mij staande, zeide tot mij: Saul, broeder, 13word weder ziende. En te zelver ure 14werd ik ziende op hem.
12 Namelijk van Christus door een gezicht gezonden, Hand. 9:10. verwijsteksten
13 Of: zie opwaarts.
14 Of: zag ik op hem.
 
14 En hij zeide: De God onzer vaderen heeft u 15tevoren verordineerd om Zijn wil te kennen, en 16den Rechtvaardige te zien, en de stem uit Zijn mond te horen.
15 Of: tevoren geschikt. Het Griekse woord betekent zoveel als bij de hand genomen.
16 Dat is, Jezus Christus, Die geen zonde heeft gekend, hoewel Hij als een onrechtvaardige is veroordeeld, Jes. 53:11. Hand. 3:14. 1 Joh. 2:1. verwijsteksten
 
15 Want gij zult Hem getuige zijn bij alle mensen van hetgeen gij gezien en gehoord hebt.
16 En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen en 17uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren.
17 Dat is, tot een teken en verzegeling dat uw zonden door het bloed en den Geest van Christus afgewassen zijn; een wijze van spreken die van de sacramenten dikwijls gebruikt wordt. Zie Mark. 1:4. Ef. 5:26. Hetwelk nader verklaard wordt Matth. 3:11. 1 Petr. 3:21. 1 Joh. 1:7. verwijsteksten
 
17 hEn het gebeurde mij, als ik te Jeruzalem wedergekeerd was en in den tempel bad, dat ik in 18een vertrekking van zinnen was,
h Hand. 9:28. verwijsteksten
18 Gr. uitstand; waarvan zie Hand. 10:10. Dit schijnt geschied te zijn nadat hij uit Arabië weder naar Jeruzalem gekeerd was, drie jaren na zijn bekering, Gal. 1:18. verwijsteksten
 
18 En dat ik Hem zag, en Hij tot mij zeide: iSpoed u en 19ga inderhaast uit Jeruzalem; want zij zullen uw getuigenis van Mij niet aannemen.
i Matth. 10:14. verwijsteksten
19 Dit gehele verhaal van Paulus, gelijk ook het vorige, dient daartoe om den Joden te bewijzen, dat hij niet uit onwetendheid van de beloften, den Joden geschied, noch uit enige partijschap tegen hen, maar alleen door de stem en den wil Gods gedrongen zijnde, tot de heidenen was gegaan, om hun het Evangelie te prediken.
 
19 En ik zeide: Heere, zij weten kdat ik in de gevangenis wierp en in de synagogen geselde die in U geloofden;
k vers 4. verwijsteksten
 
20 lEn toen het bloed van Stéfanus, Uw 20getuige, vergoten werd, dat ik daar ook bij stond en mede een welbehagen had in zijn dood, en de klederen bewaarde dergenen die hem doodden.
l Hand. 7:58; 8:1. verwijsteksten
20 Gr. martyros, waarvan het woord martelaar komt, omdat zij met hun bloed der waarheid des Evangelies getuigenis geven, van welke Stefanus na de verrijzenis van Christus de eerste is geweest.
 
21 En Hij zeide tot mij: Ga heen; mwant Ik zal u ver tot de heidenen afzenden.
m Hand. 9:15; 13:2. Gal. 1:15; 2:8. Ef. 3:8. 1 Tim. 2:7. 2 Tim. 1:11. verwijsteksten
 
De woede der Joden
22 Zij hoorden hem nu 21tot dit woord toe; en zij verhieven hun stem, zeggende: nWeg van de aarde met zulk een, want het is niet behoorlijk dat hij leeft.
21 Namelijk omdat zij niet konden verdragen, dat de heidenen hun gelijkgesteld of boven hen werden verheven, zijn zij daarover zo ontsteld geworden.
n Hand. 21:36. verwijsteksten
 
23 En als zij riepen en de 22klederen van zich smeten en 23stof in de lucht wierpen,
22 Of: mantels, opperklederen.
23 Namelijk uit onstuimigheid als razende mensen. Anderen menen dat zij zulks deden om te tonen dat hij naar hun wet als een lasteraar behoorde gestenigd te worden; waartoe het afwerpen van de klederen diende, Hand. 7:58, en het werpen van stof in plaats van stenen, die zij daar niet hadden. verwijsteksten
 
24 Zo beval 24de overste dat men hem in 25de legerplaats zou brengen, en zeide dat men hem met geselen onderzoeken zou, opdat hij verstaan mocht om wat oorzaak zij alzo over hem riepen.
24 Namelijk de kolonel of commandeur van het kasteel Antonia, genaamd Claudius Lysias, Hand. 23:26. verwijsteksten
25 Zie daarvan Hand. 21:34. verwijsteksten
 
25 En alzo zij hem 26met de riemen uitrekten, zeide Paulus tot den hoofdman over honderd, die daar stond: Is het ulieden geoorloofd 27een Romeins mens, en dien 28onveroordeeld, te geselen?
26 Dat is, alzo bonden, dat zijn leden uitgerekt werden aan een staak of pilaar om gegeseld te worden.
27 Dat is, een die het burgerrecht van de stad Rome heeft. Zie vers 28. verwijsteksten
28 Dat is, zonder behoorlijke kennis van zaken genomen te hebben.
 
26 Als nu de hoofdman over honderd dat hoorde, ging hij toe en boodschapte het den overste, zeggende: Zie wat gij te doen hebt; want deze mens is een Romein.
27 En de overste kwam toe en zeide tot hem: Zeg mij, zijt gij een Romein? En hij zeide: Ja.
28 En de overste antwoordde: Ik heb dit burgerrecht voor een grote som geld verkregen. En Paulus zeide: Maar ik ben ook een burger 29geboren.
29 Namelijk niet dat hij in de stad van Rome geboren was, maar in de stad Tarsen in Cilicië, welker burgers van den keizer Augustus verkregen hadden het burgerrecht der stad Rome, doordien zij in deszelfs oorlog tegen Brutus en Cassius, het met hem gehouden, en veel geleden hadden, van hun middelen daardoor beroofd zijnde. Zie Dio Chrysostomus, in Tarsica 2, en Cassius Dio, boek 47. Plinius noemt dezelve ook een vrije stad, Historia naturalis, boek 5, hfdst. 27. Zie ook de aant. op Hand. 9:11. verwijsteksten
 
29 Terstond dan lieten zij van hem af, die hem zouden onderzocht hebben. En de overste werd ook bevreesd, toen hij verstond dat hij een Romein was, en dat hij hem had gebonden.
 
Voor den Groten Raad
30 En des anderen daags, willende de zekerheid weten, waarom hij van de Joden beschuldigd werd, maakte hij hem los van de banden, en beval dat de overpriesters en hun gehele Raad zouden komen; en Paulus 30afgebracht hebbende, stelde hij hem voor hen.
30 Namelijk uit het kasteel Antonia (hetwelk op een hoogte lag) naar beneden, ergens in een plaats van het voorkasteel of daaromtrent waar hij den Raad der Joden heeft ontboden. Want het is niet waarschijnlijk, dat hij in den tempel zelven Paulus gebracht heeft; alzo Lysias met de zijnen heidenen waren, en daarom in den tempel zelven niet mochten komen, en nochtans blijkt Hand. 23:10, dat hij en zijn soldaten daar tegenwoordig zijn geweest. verwijsteksten

Einde Handelingen 22