Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DErf yemant van u lieden die een sake heeft tegen een ander, te rechte gaen voor de onrechtveerdige, ende niet voor de heylige? |
2 En weet ghy niet dat de heylige de werelt oordeelen sullen? Ende indien door u de werelt geoordeelt wordt, zijt ghy onweerdigh der minste gericht-saken? |
3 En weet ghy niet dat wy de Engelen oordeelen sullen? hoe veel te meer de saken die dit leven aengaen? |
4 So ghy dan gericht-saken hebt die dit leven aengaen, setter die [daer over] die in de Gemeynte minst geacht zijn. |
5 Ick segge u [dit] tot schaemte. Isser dan also onder u geen die wijs is, oock niet een die soude konnen oordeelen tusschen sijne broeders? |
6 Maer de [een] broeder gaet met den [anderen] broeder te rechte, ende dat voor ongeloovige. |
7 Soo isser dan nu gantschelijck gebreck onder u, dat ghy met malkanderen recht-saken hebt. Waerom en lijdt ghy niet liever ongelijck? Waerom en lijdt ghy niet liever schade? |
8 Maer ghy lieden doet ongelijck, ende doet schade, ende dat den broederen. |
9 Of en weet ghy niet dat de onrechtveerdige het Coninckrijcke Godts niet en sullen be-erven? |
10 En dwaelt niet: noch hoereerders, noch afgoden-dienaers, noch overspeelders, noch ontuchtighe, noch die by mannen ligghen, noch dieven, noch gierigaerts, noch dronckaerts: geen lasteraers, geen roovers en sullen het Coninckrijcke Godts be-erven. |
11 Ende dit waert ghy sommige: maer ghy zijt af-gewasschen, maer ghy zijt geheylight, maer ghy zijt gerechtveerdight in den name des Heeren Iesu, ende door den Geest onses Godts. |
12 Alle dingen zijn my geoorloft, maer alle dingen en zijn niet oorbaer: alle dingen zijn my geoorloft, maer ick en sal onder geenes macht my laten brengen. |
13 De spijsen zijn voor den buyck, ende de buyck voor de spijsen: maer Godt sal beyde desen ende die te niete doen. Doch het lichaem en is niet voor de hoererie, maer voor den Heere, ende de Heere voor het lichaem. |
14 Ende Godt heeft oock den Heere opgeweckt, ende sal ons opwecken door sijne kracht. |
15 Weet ghy niet dat uwe lichamen Christi leden zijn? Sal ick dan de leden Christi nemen, ende maken’se leden eener hoere? Dat zy verre. |
16 Of en weet ghy niet, dat die de hoere aenhanght een lichaem [met haer] is? want die twee, seght hy, sullen tot een vleesch wesen. |
17 Maer die den Heere aenhanght, is een geest [met hem]. |
18 Vliedt de hoererye. Alle sonde die de mensche doet, is buyten het lichaem: maer die hoererye bedrijft, die sondight tegen sijn eygen lichaem. |
19 Of en weet ghy niet dat u-lieder lichaem een Tempel is des Heyligen Geests, die in u is, dien ghy van Godt hebt, ende [dat] ghy uwes selfs niet en zijt? |
20 Want ghy zijt diere gekocht: so verheerlijckt dan Godt in uw’ lichaem, ende in uwen geest, welcke Godes zijn. |