Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 63 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 63

David omswervende in de woestijne, klaegt Godt seer bitterlick, dat hy uyt Godts Huys ende van de uytwendige oeffeninge des Godts-diensts (dien hy seer hooge verheft) gebannen was: troost sich nochtans in Godts gunst ende beschuttinge, ende voorseyt sijner bloetdorstiger vervolgeren onderganck, ende sijne toekomende vreuchde.
 
1 EEn Psalm Davids: als hy was inde a woestijne van 1 Iuda.
a 1.Sam. 22.5. ende 23.14, 15.
1 Gevlucht voor Saul. Siet 1.Sam. 22.5. ende 23.14, 15.
 
2 O Godt, ghy zijt mijn Godt, ick 2 soecke u in den 3 dageraet, mijne ziele dorstet nae 4 u, mijn vleesch 5 verlangt nae u: in een lant, 6 dor, ende 7 mat, sonder water:
2 Om u aen te roepen.
3 D. vroech, met yver ende bysondere begeerte. siet Iob 7. op vers 21. ende Psal. 78.34. Prov. 1.28. Hos. 5.15. Lu. 21.38.
4 Dit wort in het volgende vers verklaert.
5 And. is verdroogt, te weten, van dorst: sommige meynen, dat het Hebr. woort (dat hier alleenlick gevonden wort) beteeckent heet-hongerich te zijn nae spijse, gelijck in het voorgaende van dorsten gesproken is.
6 Gelijck de woestijnen gemeenlick drooge ende waterloos zijn. Exod. 17.1. Num. 20.1, 2. Psal. 107.33, 35. Ierem. 2.6.
7 Ofte, vermoeyt, dat is, dorstich: alsoo het lant genoemt wort vermits gebreck van water, waer op de dorst volgt: sommige verstaen, dat David van hem selven spreke, dat hy, als een vermoeyt mensche pleegt te zijn (ziet Prov. 25.25) dorstich zy, ende sonder water, passende sijn lichamelick gebreck op het geestelicke, als volgt. Vergel. Psal. 143.6.
 
3 (Voorwaer ick hebbe u in het 8 Heylichdom aenschouwt; 9 siende uwe sterckheyt ende uwe eere.)
8 D. uwen reynen Godts-dienst, waer in ghy dese uwe eygenschappen openbaert, ende waer in de Messias wert afgebeeldet.
9 And. aldus; Om uwe sterckte ende uwe eere te sien; alsoo ick u in het Heylichdom aenschouwt hebbe. de woorden een weynich versett zijnde.
 
4 Want uwe goedertierenheyt is beter dan het leven: Mijne lippen 10 souden u prijsen.
10 Wanneer my sulcks mochte gebeuren. ofte, sullen u prijsen. ende soo voorts in’t volgende.
 
5 Alsoo soud’ ick u 11 loven in mijn 12 leven: In uwen Name soud’ ick mijne 13 handen opheffen.
11 Hebr. segenen verstaet wanneer ghy my de genade sult hebben gedaen, dat ick wederom vryelick in u huys mach verschijnen, gelijck te vooren.
12 D. soo lang ick leve, als Psal. 104.33. ende 146.2.
13 Hebr. palmen. siet Psal. 28. op vers 2.
 
6 Mijne ziele soude als met smeer ende vetticheyt 14 versadicht worden: ende mijn mont soude roemen met 15 vrolick-singende lippen.
14 Dit stelt hy tegen den geestelicken dorst ende honger nae den publijcken Godts-dienst, ende vergaderingen der heyligen, waer van versen 2, 3. siet Psal. 36. op vers 9.
15 Hebr. lippen der vrolicke gesangen, ofte, der juychingen.
 
7 Als ick uwer gedencke op mijne legersteden, so peynse ick aen u in de 16 nachtwaken.
16 Van de 4 deelen des nachts, by den Ioden genoemt nachtwaken, Siet Exod. 14.24. 1.Sam.11.11. Thren. 2.19. Matth. 14.25: ende 24.43. Marc. 6.48 ende vergel. wijders. Psal. 1. op vers 2.
 
8 Want ghy zijt my eene 17 hulpe geweest: ende in de 18 schaduwe uwer vleugelen sal ick vrolick singen.
17 And. volkomene hulpe. van sulcke by-voeginge deses woorts, volkomen, siet Psal. 44. op vers 27. ende vergel. Psal. 3. op vers 3.
18 D. uwe beschuttinge. Siet Ruth 2. op vers 12.
 
9 Mijne ziele kleeft u 19 achter aen: uwe rechterhant ondersteunt my.
19 Willende u volgen, niet willende van u scheyden.
 
10 Maer dese, [die] mijne 20 ziele soecken tot verwoestinge, sullen komen in 21 d’onderste plaetsen der aerde.
20 D. die nae mijn leven staen (siet Exod. 4. op vers 19. 2.Sam. 4. op vers 8) om my dat te benemen, met sulcken geraes ende ongestuymicheyt, dat het gantsche lant daer van waegt. Siet Psal. 35. op vers 8.
21 D. sy sullen ter aerden worden nedergevelt, sterven ende verderven in de aerde, ende helle.
 
11 Men 22 salse 23 storten door het 24 gewelt des sweerts: sy sullen den 25 vossen ten deele worden.
22 Hebr. sy sullen hem storten. dat is, men sal eenen yederen van hen storten, etc.
23 Dat haer bloet, leven ende levenskrachten, als water uytgestort, wechvloeyen ende verdwijnen. Vergel. 2.Sam. 14.14.
24 Hebr. de handen. Siet Iob 5. op vers 20.
25 Die hare verworpene doode lichamen sullen op-eten. Dese dieren waren by menichten in die landen. Siet Iudic. 15. op vers 4. Vergel. wijders Apoc. 19.21.
 
12 Maer de 26 Coninck sal sich in Godt verblijden: een yegelijck, die by 27 hem sweert, sal sich beroemen; want de mont der 28 leugen-sprekers sal gestopt worden.
26 Naeml. ick David, als my Godt, nae sijne belofte, tot het Coninckrijck sal hebben verheven, dat sy soecken te beletten. Psal. 62.5.
27 T.w. by Godt, D. die hem recht eert ende dient, sal sich met vreuchde geluckich achten in Godt ende sijn genaden-werck, dat hy aen my ende sijn volck sal hebben bewesen. alsoo Psal. 64.11.
28 Die nu soo stout ende onbeschaemdelick van my ende andere vroome liegen, verdichtende ende uytstroyende al wat sy willen.

Einde Psalm 63