Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde de HEERE antwoordde Iob uyt een onweder, ende seyde: |
2 Gordt nu als een man uwe lendenen; ick sal u vragen, ende onderricht my. |
3 Sult ghy oock mijn oordeel te niete maken? sult ghy my verdoemen, op dat ghy rechtveerdich zijt? |
4 Hebt ghy eenen arm gelijck Godt? ende kont ghy gelijck hy met de stemme donderen? |
5 Verciert u nu met voortreflicheyt, ende hoocheyt, ende bekleedt u met majesteyt, ende heerlickheyt. |
6 Stroyt de verbolgentheden uwes toorns uyt, ende siet allen hoochmoedigen, ende vernedert hem. |
7 Siet allen hoochmoedigen, [ende] brengt hem t’onder: ende verplettert de godtloose in hare plaetse. |
8 Verberchtse t’samen in’t stof; verbindt hare aengesichten in’t verborgen. |
9 Dan sal ick oock u loven, om dat uwe rechter-hant u sal verlost hebben. |
10 Siet nu, Behemoth, welcken ick gemaeckt hebbe nevens u, hy eet hoy, gelijck een runt. |
11 Siet doch, sijne kracht is in sijne lendenen; ende sijne macht inden navel sijns buycks. |
12 Alst hem lust, sijnen steert is als een Ceder: de senuwen sijner schaemte zijn doorvlochten. |
13 Sijne beenderen zijn [als] vast coper: sijne gebeenten zijn als ysere hantboomen. |
14 Hy is een hooft-stuck der wegen Godts: die hem gemaeckt heeft, heeft [hem] sijn sweert aengehecht. |
15 Om dat de bergen hem voeder voortbrengen, daerom spelen alle de dieren des velts aldaer. |
16 Onder schaduwachtige-boomen leyt hy neder: in een schuyl-plaetse des riets, ende des slijcks. |
17 De schaduwachtige-boomen bedecken hem, elck een met sijne schaduwe: de beeck-wilgen omringen hem. |
18 Siet, hy doet de riviere gewelt aen, [ende] en verhaest sich niet: hy vertrouwt, dat hy de Iordane in sijnen mont soude konnen intrecken. |
19 Soude men hem voor sijn oogen konnen vangen? soude men [hem] met stricken den neuse doorbooren konnen? |
20 Sult ghy den Leviathan met den angel trecken, ofte sijne tonge met eene koorde, [die] ghy laet neder sincken? |
21 Sult ghy hem eene biese inde neuse leggen? of met een doorn sijne kake doorbooren? |
22 Sal hy aen u vele smeeckingen maken? sal hy sachtkens tot u spreken? |
23 Sal hy een verbont met u maken? sult ghy hem aennemen tot eenen eeuwigen slave? |
24 Sult ghy met hem spelen, gelijck [met] een vogelken? of sult ghy hem binden voor uwe jonge dochteren? |
25 Sullen de met-gesellen over hem een maeltijt bereyden? sullen sy hem deelen onder de koop-lieden? |
26 Sult ghy sijne huyt met haken vullen; of met een visschers krauwel sijn hooft? |
27 Legt uwe hant op hem; gedenckt des strijts, doet het niet meer. |
28 Siet, sijne hope sal feylen: sal hy oock voor sijn gesichte nedergeslagen worden? |