Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 4 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Samuël 4

1 ENde het woort Samuels geschiedde aen gantsch Israël: ende Israël tooch uyt den Philistijnen te gemoete ten strijde, ende legerden sich by Eben Haëzer, maer de Philistijnen legerden sich by Aphek.
2 Ende de Philistijnen stelden haer in slachorden om Israël te ontmoeten: ende als sich de strijt uytspreydde, so wert Israël voor der Philistijnen aengesichte geslagen: want sy sloegen in de slachorden inden velde, ontrent vier duysent man.
3 Als het volck [wederom] in ’t leger gekomen was, so seyden de Outste van Israël, Waerom heeft ons de HEERE heden geslagen voor het aengesichte der Philistijnen? laett ons van Silo tot ons nemen de Arke des verbonts des HEEREN, ende laet die in ’t midden van ons komen, op datse ons verlosse van de hant onser vyanden.
4 Het volck dan sandt nae Silo, ende men bracht van daer de Arke des verbonts des HEEREN der heyrscharen, die tusschen de Cherubim woont: ende de twee sonen Eli, Hophni ende Pinehas, waren daer met de Arke des verbonts Godes.
5 Ende ’t geschiedde als de Arke des verbonts des HEEREN in’t leger quam, so juychte gantsch Israël met een groot gejuych, also dat de aerde dreunde.
6 Als nu de Philistijnen de stemme des juychens hoorden, so seyden sy, Wat is de stemme deses grooten juychens in ’t leger der Hebreen? doe vernamen sy, dat de Arke des HEEREN in het leger gekomen was.
7 Daerom vreesden de Philistijnen: want sy seyden, Godt is in ’t leger gekomen: ende seyden, Wee ons, want diergelijcke en is gisteren [noch] eergisteren niet geschiet.
8 Wee ons, wie sal ons redden uyt de hant deser heerlicker Goden? dit zijn de selve Goden, die de Egyptenaers met alle plagen geplaecht hebben by de woestijne.
9 Zijt sterck, ende weest mannen, ghy Philistynen, op dat ghy de Hebreen niet misschien en dienet, gelijck als sy ulieden gedient hebben, so zijt mannen, ende strijdet.
10 Doestreden de Philistijnen ende Israël wert geslagen, ende vloden een yegelick in sijne tenten, ende daer geschiedde een seer groote nederlage, so datter van Israël vielen dertich duysent voet-volcx.
11 Ende de Arke Godes wert genomen: ende de twee sonen Eli, Hophni ende Pinehas, storven.
12 Doe liep daer een Benjaminiter uyt de slach-orden, ende quam te Silo des selvigen daegs: ende sijne kleederen waren gescheurt, ende daer was aerde op sijn hooft.
13 Ende als hy quam, siet so sat Eli op eenen stoel aen de zijde des wechs, uytsiende: want sijn herte was zitterende van wegen de Arke Godes: als die man quam, om [sulcx] te verkondigen in de stadt, doe schreeuwde de gantsche stadt.
14 Ende als Eli de stemme des geroeps hoorde, so seyde hy, Wat is de stemme deser beroerte? doe haestede hem die man, ende hy quam, ende bootschapt’et Eli.
15 (Eli nu was een man van acht ende tnegentich jaren, ende sijne oogen stonden stijf, dat hy niet sien en konde.)
16 Ende die man seyde tot Eli: Ick ben die, die uyt de slach-orden kome, ende ick ben heden uyt de slach-orden gevloden: hy dan seyde, Wat isser geschiet, mijn sone?
17 Doe antwoordde hy, die de bootschap bracht, ende seyde, Israël is gevloden voor het aengesichte der Philistijnen, ende daer is oock een groote nederlage onder den volcke geschiet: daer en boven zijn uwe twee sonen Hophni ende Pinehas gestorven, ende de Arke Godes is genomen.
18 Ende het geschiedde, als hy van de Arke Godes vermeldde, so viel hy achterwaerts van den stoel af, aen de zijde der poorte, ende brack den necke, ende sterf, want de man was out ende swaer: ende hy richtede Israël veertich jaer.
19 Ende sijne schoondochter, Pinehas huysvrouwe, was bevrucht, sy soude baren: als dese de tijdinge hoorde, dat de Arke Godes genomen was, ende haer schoonvader gestorven was, ende haer man, so kromde sy haer, ende baerde, want hare weën overvielen haer.
20 Ende ontrent den tijt hares stervens, so spraken de vrouwen die by haer stonden, Vreest niet, want ghy hebt eenen sone gebaert: doch sy en antwoordde niet, ende en nam het niet ter herte.
21 Ende sy noemden het jongsken Icabod, seggende, De Eere is wechgevoert uyt Israël, om dat de Arke Godes gevanckelick wechgevoert was, ende om hares schoonvaders, ende hares mans wille.
22 Ende sy seyde, De Eere is gevanckelick wechgevoert uyt Israël, want de Arke Godes is genomen.

Einde 1 Samuël 4