Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 15 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Samuël 15

1 DOe seyde Samuel tot Saul, De HEERE heeft my gesonden, dat ick u ten Coninck salfde over sijn volck, over Israël: hoort dan nu de stemme der woorden des HEEREN.
2 Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Ick hebbe besocht ’t gene dat Amalek Israël gedaen heeft: hoe hy sich tegen hem gestelt heeft op den wech, doe hy uyt Egypten opquam.
3 Gaet nu henen, ende slaet den Amalek, ende verbannet alles wat hy heeft, ende en verschoont hem niet: maer doodet van den man af tot de vrouwe toe, van de kinders tot de soogelingen, van de ossen tot de schapen, van de kemelen tot de eselen toe.
4 Dit verkondichde Saul den volcke, ende hy teldese te Telaim, twee hondert duysent voet-volcx: ende tien duysent mannen van Iuda.
5 Als Saul tot aen de stadt Amalek quam: so leyde hy een achterlage in het dal.
6 Ende Saul liet den Keniten seggen, Gaet wech, wijckt, treckt af uyt het midden der Amalekiten, op dat ick u met hen niet wech en ruyme, want ghy hebt barmherticheyt gedaen aen alle de kinderen Israëls, doe sy uyt Egypten op quamen: Also weken de Keniten uyt het midden der Amalekiten.
7 Doe sloech Saul de Amalekiten van Havila aen tot daer ghy komt te Sur, dat voor aen Egypten is.
8 Ende hy vinck Agag den Coninck der Amalekiten levendich: maer al het volck verbande hy door de scherpte des sweerts.
9 Doch Saul ende ’t gantsche volck verschoonde Agag, ende de beste schapen, ende runderen, ende de naest [beste] ende de lammeren, ende al wat best was, ende sy en wildense niet verbannen: maer alle dinck dat verachtsaem, ende dat verdwijnende was, dat verbanden sy.
10 Doe geschiedde het woort des HEEREN tot Samuel, seggende:
11 Het berouwt my dat ick Saul tot Coninck gemaeckt hebbe, dewijle hy sich van achter my af gekeert heeft, ende mijne woorden niet bevestigt en heeft: doe ontstack Samuel, ende hy riep tot den HEERE den gantschen nacht.
12 Daerna maeckte sich Samuel des morgens vroech op, Saul te gemoete: ende het wert Samuel gebootschapt, seggende, Saul is te Carmel gekomen, ende siet, hy heeft sich eenen pilaer gestelt, daerna is hy omgetogen, ende doorgetrocken, ende nae Gilgal afgekomen.
13 Samuel nu quam tot Saul, ende Saul seyde tot hem, Gesegent zijt ghy den HEERE, Ick hebbe des HEEREN woort bevestigt.
14 Doe seyde Samuel, Wat is dan dit voor een stemme der schapen in mijne ooren; ende een stemme der runderen die ick hoore?
15 Saul nu seyde, Sy hebbense van de Amalekiten gebracht, want het volck heeft de beste schapen ende runderen verschoont, om den HEERE uwen Godt te offeren: maer het overige hebben wy verbannen.
16 Doe seyde Samuel tot Saul, Houdt op, so sal ick u te kennen geven, wat de HEERE te nacht tot my gesproken heeft: hy dan seyde tot hem, Spreeckt.
17 Ende Samuel seyde: Ist niet [alsoo], doe ghy kleyn waert in uwe oogen, dat ghy het hooft der stammen Israëls geworden zijt? ende dat u de HEERE tot Coninck over Israël gesalft heeft?
18 Ende de HEERE heeft u op den wech gesonden, ende geseyt, Gaet henen, ende verbant de sondaers, de Amalekiten, ende strijdt tegen hen, tot dat ghy de selve te niete doet.
19 Waerom doch en hebt ghy nae de stemme des HEEREN niet gehoort, maer zijt tot den roof gevlogen, ende hebt gedaen dat quaet was in de oogen des HEEREN?
20 Doe seyde Saul tot Samuel, Ick hebbe immers nae de stemme des HEEREN gehoort, ende hebbe gewandelt op den wech, op den welcken my de HEERE gesonden heeft: ende ick hebbe Agag den Coninck der Amalekiten [mede] gebracht, maer de Amalekiten heb’ ick verbannen.
21 Het volck nu heeft genomen van den roof, schapen ende runderen, het voornaemste van het verbannene, om den HEERE uwen Godt op te offeren te Gilgal.
22 Doch Samuel seyde, Heeft de HEERE lust aen brantofferen, ende slachtofferen, als aen het gehoorsamen der stemme des HEEREN? siet, gehoorsamen is beter dan slachtoffer, op-mercken dan het vette der rammen.
23 Want wederspannicheyt is een sonde der tooverye, ende wederstreven is afgoderye, ende beelden-dienst: Om dat ghy des HEEREN woort verworpen hebt, so heeft hy u verworpen, dat ghy geen Koninck en sult zijn.
24 Doe seyde Saul tot Samuel, Ick hebbe gesondicht, om dat ick des HEEREN bevel ende uwe woorden overtreden hebbe: want ick het volck gevreest ende nae hare stemme gehoort hebbe.
25 Nu dan, vergeeft my doch mijne sonde: ende keert met my wederom, dat ick den HEERE aenbidde.
26 Doch Samuel seyde tot Saul, Ick en sal met u niet wederkeeren: om dat ghy het woort des HEEREN verworpen hebt, so heeft u de HEERE verworpen, dat ghy geen Coninck over Israël sult zijn.
27 Als sich Samuel omkeerde om wech te gaen: so greep hy een slippe sijnes mantels, ende sy scheurde.
28 Doe seyde Samuel tot hem, De HEERE heeft heden het Coninckrijcke Israëls van u afgescheurt, ende heeft het uwen naesten gegeven, die beter is dan ghy.
29 Ende oock en liegt hy, die de overwinninge Israels is, niet, ende ’t en berouwt hem niet: want hy en is geen mensche, dat hem [yet] berouwen soude.
30 Hy dan seyde, Ick hebbe gesondicht, eert my doch nu voor de Outste mijnes volcx, ende voor Israël: ende keert wederom met my, dat ick den HEERE uwen Godt aenbidde.
31 Doe keerde Samuel wederom Saul nae: ende Saul aenbadt den HEERE.
32 Doe seyde Samuel, Brengt Agag den Coninck der Amalekiten hier tot my: Agag nu ginck tot hem weeldelick: ende Agag seyde, Voorwaer de bitterheyt des doots is geweken.
33 Maer Samuel seyde, Gelijck als u sweert de wijven harer kinderen berooft heeft, alsoo sal uwe moeder harer kinderen berooft werden onder de wijven: Doe hieuw Samuel Agag in stucken voor het aengesichte des HEEREN te Gilgal.
34 Daerna ginck Samuel nae Kama: ende Saul ginck op nae sijn huys te Gibea Sauls.
35 Ende Samuel en sach Saul niet meer tot den dach sijnes doots toe, evenwel droech Samuel leet om Saul: ende het berouwde den HEERE, dat hy Saul tot Coninck over Israël gemaeckt hadde.

Einde 1 Samuël 15