Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn yegelick die gelooft dat Iesus is de Christus, die is uyt Godt geboren: ende een yegelick die lief heeft den genen die geboren heeft, die heeft oock lief den genen die uyt hem geboren is. |
2 Hier aen kennen wy dat wy de kinderen Godts lief hebben, wanneer wy Godt lief hebben, ende sijne geboden bewaren: |
3 Want dit is de liefde Godts, dat wy sijne geboden bewaren: ende sijne geboden en zijn niet swaer. |
4 Want al dat uyt Godt geboren is, overwint de werelt: ende dit is de overwinninge die de werelt overwint, [namelijck] ons’ geloove. |
5 Wie is’t die de werelt overwint, dan die gelooft dat Iesus is de Sone Godts? |
6 Dese is’t die gecomen is door water ende bloedt, [namelijck] Iesus de Christus: niet door het water alleen, maer door het water ende het bloedt. Ende de Geest is’t die getuyght, dat de geest de waerheyt is. |
7 Want dry zijnder die getuygen in den Hemel, de Vader, het Woort, ende de Heylige Geest: ende dese dry zijn een. |
8 Ende dry zijnder die getuygen op de aerde, de Geest, ende het water, ende het bloedt: ende die dry zijn tot een. |
9 Indien wy het getuygenisse der menschen aen-nemen, het ghetuygenisse Godt is meerder: want dit is het getuyghenisse Godts, ’t welck hy van sijnen Sone getuyght heeft. |
10 Die in den Sone Godts gelooft, heeft het getuygenisse in hem selven: die Godt niet en gelooft, heeft hem tot een leugenaer gemaeckt: dewijle hy niet gelooft, en heeft het getuygenisse, dat Godt getuyght heeft van sijnen Sone. |
11 Ende dit is het getuygenisse, [namelick] dat ons Godt het eeuwige leven gegeven heeft: ende dit selve leven is in sijnen Sone. |
12 Die den Sone heeft, die heeft het leven: die hen Sone Godts niet en heeft, die en heeft het leven niet. |
13 Dese dingen hebbe ick u geschreven, die gelooft in den name des Soons Godts: op dat ghy wetet dat ghy het eeuwige leven hebt, ende op dat ghy geloovet in den name des Soons Godts: |
14 Ende dit is de vrymoedicheyt die wy tot hem hebben, dat so wy yet bidden na sijnen wille, hy ons verhoort. |
15 Ende indien wy weten dat hy ons verhoort, wat wy oock bidden, so weten wy, dat wy de beden verkrijgen, die wy van hem gebeden hebben. |
16 Indien yemandt sijnen broeder siet sondigen een sonde niet tot de doodt, die sal [Godt] bidden, ende hy sal hem het leven geven, den genen [segge ick] die sondigen niet tot de doot. Daer is een sonde tot de doot: voor deselve [sonde] en segge ick niet dat hy sal bidden. |
17 Alle ongerechticheyt is sonde: ende daer is sonde niet tot de doot. |
18 Wy weten dat een yegelick die uyt Godt geboren is, niet en sondight, maer die uyt Godt geboren is, bewaert hem selven, ende de Boose en vattet hem niet. |
19 Wy weten dat wy uyt Godt zijn, ende dat de geheele werelt light in het boose. |
20 Doch wy weten dat de Sone Gods gecomen is, ende heeft ons het verstant gegeven, dat wy den Waerachtigen kennen: ende wy zijn in den Waerachtighen, [namelick] in sijnen Sone Iesu Christo. Dese is de waerachtige Godt, ende het eeuwige leven. |
21 Kinderkens, bewaert u selven van de afgoden. Amen. |