Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 VErmaent haer dat sy den Overheden ende Machten onderdanich zijn, datse [haer] gehoorsaem zijn, datse tot alle goedt werck bereydt zijn: |
2 Dat’se niemant en lasteren, geen vechters en zijn, [maer] bescheyden zijn, alle sachtmoedicheydt bewijsende tegen alle menschen. |
3 Want oock wy waren eertijts onwijs, ongehoorsaem, dwalende, menigerley begeerlickheden ende wellusten dienende, in boosheyt ende nijdicheyt levende, hatelijck zijnde, [ende] malkanderen hatende: |
4 Maer wanneer de goedertierenheyt Godts onses Salichmakers, ende [sijne] liefde tot de menschen, verschenen is, |
5 Heeft hy ons salich gemaeckt, niet uyt de wercken der rechtveerdicheyt die wy gedaen hadden, maer na sijne barmherticheyt, door het badt der wedergeboorte, ende vernieuwinge des heyligen Geests: |
6 Den welcken hy over ons rijckelick heeft uytgegoten door Iesum Christum onsen Salichmaker: |
7 Op dat wy gerechtveerdight zijnde door sijne genade, erfgenamen souden worden na de hope des eeuwigen levens. |
8 Dit is een getrouw woort, ende dese dingen wil ick dat ghy ernstelick bevestight, op dat de gene die aen Godt gelooven, sorge dragen om goede wercken voor te staen: dese dingen zijn ’t die goedt ende nuttigh zijn den menschen. |
9 Maer wederstaet de dwase vragen ende geslacht-rekeningen, ende twistingen, ende strijdingen over de Wet: want sy zijn onnut ende ydel. |
10 Eenen ketterschen mensche verwerpt nae de eerste ende tweede vermaninge: |
11 Wetende dat de sodanighe verkeert is, ende sondight, zijnde by hem selven veroordeelt. |
12 Als ick Arteman tot u sal senden, ofte Tychicum, soo beneerstight u tot my te komen te Nicopolis: want aldaer hebbe ick voorghenomen te overwinteren. |
13 Zenam den Wetgeleerden, ende Apollo, geleydt sorchvuldelick, op dat haer niets en ontbreke. |
14 Ende dat oock de onse leeren goede wercken voor te staen tot noodigh gebruyck, op dat sy niet onvruchtbaer en zijn. |
15 Die met my zijn groeten u alle. Groet’se die ons lief hebben in’t geloove. De genade zy met u allen. Amen. |