Statenvertaling.nl

sample header image

Titus 3 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Titus 3

1 VErmaent haer dat sy den Overheden ende Machten onderdanich zijn, datse [haer] gehoorsaem zijn, datse tot alle goedt werck bereydt zijn:
2 Dat’se niemant en lasteren, geen vechters en zijn, [maer] bescheyden zijn, alle sachtmoedicheydt bewijsende tegen alle menschen.
3 Want oock wy waren eertijts onwijs, ongehoorsaem, dwalende, menigerley begeerlickheden ende wellusten dienende, in boosheyt ende nijdicheyt levende, hatelijck zijnde, [ende] malkanderen hatende:
4 Maer wanneer de goedertierenheyt Godts onses Salichmakers, ende [sijne] liefde tot de menschen, verschenen is,
5 Heeft hy ons salich gemaeckt, niet uyt de wercken der rechtveerdicheyt die wy gedaen hadden, maer na sijne barmherticheyt, door het badt der wedergeboorte, ende vernieuwinge des heyligen Geests:
6 Den welcken hy over ons rijckelick heeft uytgegoten door Iesum Christum onsen Salichmaker:
7 Op dat wy gerechtveerdight zijnde door sijne genade, erfgenamen souden worden na de hope des eeuwigen levens.
8 Dit is een getrouw woort, ende dese dingen wil ick dat ghy ernstelick bevestight, op dat de gene die aen Godt gelooven, sorge dragen om goede wercken voor te staen: dese dingen zijn ’t die goedt ende nuttigh zijn den menschen.
9 Maer wederstaet de dwase vragen ende geslacht-rekeningen, ende twistingen, ende strijdingen over de Wet: want sy zijn onnut ende ydel.
10 Eenen ketterschen mensche verwerpt nae de eerste ende tweede vermaninge:
11 Wetende dat de sodanighe verkeert is, ende sondight, zijnde by hem selven veroordeelt.
12 Als ick Arteman tot u sal senden, ofte Tychicum, soo beneerstight u tot my te komen te Nicopolis: want aldaer hebbe ick voorghenomen te overwinteren.
13 Zenam den Wetgeleerden, ende Apollo, geleydt sorchvuldelick, op dat haer niets en ontbreke.
14 Ende dat oock de onse leeren goede wercken voor te staen tot noodigh gebruyck, op dat sy niet onvruchtbaer en zijn.
15 Die met my zijn groeten u alle. Groet’se die ons lief hebben in’t geloove. De genade zy met u allen. Amen.

Einde Titus 3