Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde ick, Broeders, en konde tot u niet spreken als tot geestelicke, maer als tot vleeschelicke, als tot jonge kinderen in Christo. |
2 Ick hebbe u met melck gevoedt, ende niet met [vaste] spijse: want ghy en vermochtet [doe] noch niet: ja ghy en vermoget oock nu noch niet. |
3 Want ghy zijt noch vleeschelick. Want dewijle onder u nijt is, ende twist, ende tweedracht, en zijt ghy niet vleeschelick, ende [en] wandelt [ghy niet] nae den mensche? |
4 Want als d’een seght, Ick ben Pauli, ende een ander, Ick [ben] Apollo, en zijt ghy niet vleeschelick? |
5 Wie is dan Paulus, ende wie is Apollos, anders dan dienaers door welcke ghy gelooft hebt, ende [dat] gelijck de Heere eenen yegelicken gegeven heeft? |
6 Ick hebbe geplant, Apollos heeft nat gemaeckt: maer Godt heeft den wasdom gegeven. |
7 Soo en is dan, noch hy die plant yet, noch hy die nat maeckt: maer Godt die den wasdom geeft. |
8 Ende die plant, ende die nat maeckt zijn een? maer een yegelick sal sijnen loon ontfangen na sijnen arbeydt. |
9 Want wy zijn Godts mede-arbeyders: Godts acker-werck, Godts gebouw zijt ghy. |
10 Na de genade Godts die my gegeven is, hebbe ick als een wijs bouwmeester het fondament geleght: ende een ander bouwt daer op. Maer een yegelick sie toe hoe hy daer op bouwet. |
11 Want niemandt en kan een ander fondament leggen dan ’t gene geleght is, ’t welck is Iesus Christus. |
12 Ende indien yemandt op dit fondament bouwt, gout, silver, kostelicke steenen, hout, hoy, stoppelen. |
13 Een yegelicks werck sal openbaer worden: want de dagh sal het verklaren: dewijle het door vyer ontdeckt wort: ende hoedanich eens yegelicks werck is sal het vyer beproeven. |
14 Soo yemandts werck blijft, dat hy daer op gebouwt heeft, die sal loon ontfangen. |
15 So yemants werck sal verbrant worden, die sal schade lijden: maer selve sal hy behouden worden, doch alsoo als door vyer. |
16 En weet ghy niet dat ghy Godts tempel zijt, ende de Geest Godts in u lieden woont? |
17 So yemandt den tempel Godts schendet, dien sal Godt schenden: want de tempel Godts is heyligh, welcken ghy zijt. |
18 Niemandt en bedriege hem selven: soo yemandt onder u dunckt dat hy wijs is in dese werelt, die worde dwaes, op dat hy wijs mach worden. |
19 Want de wijsheydt deser werelt is dwaesheydt by Godt. Want daer is geschreven, Hy vattet de wijse in hare arglisticheyt. |
20 Ende wederom, De Heere kent de overleggingen der wijse datse ydel zijn. |
21 Niemandt dan en roeme op menschen: want alles is uwe. |
22 Het zy Paulus, het zy Apollos, het zy Cephas, het zy de werelt, het zy leven, het zy doot, het zy tegenwoordige, het zy toekomende dingen: sy zijn alle uwe: |
23 Doch ghy zijt Christi, ende Christus is Godts. |