Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 WAt sullen wy dan seggen, dat Abraham onse Vader vercregen heeft na den vleesche? |
2 Want indien Abraham uyt de wercken gerechtveerdight is, so heeft hy roem, maer niet by Godt. |
3 Want wat seght de Schrift? Ende Abraham geloofde Godt, ende het is hem gerekent tot rechtveerdigheyt. |
4 Nu den genen die werckt en wort de loon niet toegerekent na genade, maer na schult. |
5 Doch den genen die niet en werckt, maer gelooft in hem, die den godloosen rechtveerdight, wort sijn geloove gerekent tot rechtveerdigheyt. |
6 Gelijck oock David den mensche salich spreeckt, welcken Godt de rechtveerdigheyt toerekent sonder wercken: |
7 [Seggende], Salich zijn’se welcker ongerechtigheden vergeven zijn, ende welcker sonden bedeckt zijn: |
8 Saligh is de man, welcken de Heere de sonden niet toe en rekent. |
9 Dese saligh-sprekinge dan, is die [alleen] over de Besnijdenisse, ofte oock over de Voor-huyt? Want wy seggen dat Abraham het geloove gerekent is tot rechtveerdicheyt. |
10 Hoe is’t [hem] dan toe gerekent? als hy in de Besnijdenisse was, of in de Voor-huyt? Niet in de Besnijdenisse, maer in de Voor-huyt. |
11 Ende hy heeft het teecken der Besnijdenisse ontfangen [tot] eenen zegel der rechtveerdicheyt des geloofs, die [hem] in de voor-huyt [was toegerekent:] op dat hy soude zijn een Vader van alle die gelooven in de voor-huyt zijnde, ten eynde oock haer de rechtveerdicheyt toegerekent werde: |
12 Ende een Vader der besnijdenisse, den genen [namelijck] die niet alleen uyt de besnijdenisse zijn, maer die oock wandelen in de voetstappen des geloofs onses Vaders Abrahams, ’t welck in de voor-huyt was. |
13 Want de belofte [en is] niet door de Wet aen Abraham, of sijnen zade [geschiet], namelijck dat hy een erfgenaem der werelt soude zijn, maer door de rechtveerdicheyt des geloofs. |
14 Want indien de gene die uyt de wet zijn erfgenamen zijn, so is het geloove ydel geworden, ende de beloftenisse te niete gedaen. |
15 Want de Wet werckt toorn. Want waer geen wet en is, [daer] en is oock geen overtredinge. |
16 Daerom is’se uyt den geloove, op dat’se zy na genade: ten eynde de belofte vast zy alle den zade, niet alleen dat uyt de Wet is, maer oock dat uyt den geloove Abrahams is, welcke is een Vader van ons allen, |
17 (Gelijck geschreven staet, Ick hebbe u tot een Vader van vele volcken gestelt.) voor hem aen welcken hy gelooft heeft, [namelijck] Godt die de doode levendich maeckt, ende roept de dingen die niet en zijn als of’se waren. |
18 Welcke tegen hope op hope gelooft heeft, dat hy soude worden een Vader van vele volcken: volgens ’tgene geseght was, Alsoo sal uw’ zaedt wesen. |
19 Ende niet verswackt zijnde in’t geloove, en heeft hy sijn eygen lichaem niet aengemerckt, dat alreede verstorven was, soo hy ontrent hondert jaren oudt was, [noch] oock dat de moeder in Sara verstorven was. |
20 Ende hy en heeft aen de beloftenisse Godts niet getwijfelt door ongeloove: maer is gesterckt geweest in’t geloove, gevende Godt de eere: |
21 Ende ten vollen versekert zijnde dat het gene belooft was, hy oock machtigh was te doen. |
22 Daerom is het hem oock tot rechtveerdicheyt gerekent. |
23 Nu en is’t niet alleen om sijnent wille geschreven, dat het hem toegerekent is: |
24 Maer oock om onsent wille, welcken het sal toegerekent worden, [namelick] den genen die gelooven in hem die Iesum onsen Heere uyt de dooden opgeweckt heeft. |
25 Welcke overgelevert is om onse sonden, ende op-geweckt om onse rechtveerdighmakinge. |