Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 WElck is dan het voordeel des Ioden? Of welcke is de nutticheyt der besnijdenisse? |
2 Vele in alle maniere. Want [dit is] wel het eerste, dat haer de woorden Godts zijn toebetrouwt. |
3 Want wat ist, al zijn sommige ongeloovich geweest? sal hare ongeloovicheyt het geloove Godts te niete doen? |
4 Dat zy verre: Doch Godt zy waerachtigh, maer alle mensche leugenachtigh: gelijck als geschreven is, Op dat ghy gerechtveerdicht wort in uwe woorden, ende overwint wanneer ghy oordeelt. |
5 Indien nu onse ongherechticheyt Godts gerechticheyt bevestight, wat sullen wy seggen? Is Godt onrechtveerdich als hy toorne over [ons] brenght? (ick spreke na den mensche) |
6 Dat zy verre: andersins hoe sal Godt de werelt oordeelen? |
7 Want indien de waerheyt Godts door mijne leugen overvloediger is geworden, tot sijne heerlickheyt, wat worde ick oock noch als een sondaer geoordeelt? |
8 Ende [en seggen wy] niet [liever], ( gelijck wy gelastert worden, ende gelijck sommige seggen dat wy seggen) Laet ons het quaet doen, op dat het goede [daer uyt] come? welcker verdoemenisse rechtveerdigh is. |
9 Wat dan? Sijn wy uytnemender? ganschelijck niet: want wy hebben te voren beschuldight beyde Ioden ende Griecken, datse alle onder de sonde zijn. |
10 Gelijck geschreven is, Daer en is niemandt rechtveerdigh, oock niet een: |
11 Daer is niemandt die verstandich is, daer is niemandt die Godt soeckt. |
12 Alle zijn sy afgeweecken, te samen zijn sy onnut geworden: daer en is niemandt die goet doet, daer en is [oock] niet tot een toe. |
13 Hare kele is een geopent graf: met hare tongen plegen sy bedrogh: slangen venijn is onder hare lippen: |
14 Welcker mondt is vol van vervloeckinge ende bitterheyt: |
15 Hare voeten zijn snel om bloet te vergieten: |
16 Vernielinge ende elendicheyt is in hare wegen: |
17 Ende den wegh des vredes en hebben sy niet gekent. |
18 Daer en is geen vreese Godts voor hare oogen. |
19 Wy weten nu dat al wat de wet seght, sy dat spreeckt tot de gene die onder de wet zijn: op dat alle mondt gestopt worde, ende de geheele werelt [voor] Godt verdoemelijck zy. |
20 Daerom en sal uyt de wercken der wet geen vleesch gerechtveerdicht worden voor hem. Want door de wet is de kennisse der sonde. |
21 Maer nu is de rechtveerdicheyt Godts geopenbaert geworden sonder de wet, hebbende getuygenisse van de Wet ende de Propheten: |
22 Namelijck de rechtveerdicheyt Gods door het geloove Iesu Christi, tot allen, ende over allen die gelooven: Want daer en is geen onderscheydt. |
23 Want sy hebben alle gesondight, ende derven de heerlickheyt Godts. |
24 Ende worden om niet gerechtveerdight, uyt sijne genade, door de verlossinge die in Christo Iesu is: |
25 Welcken Godt voorgestelt heeft [tot] een versoeninge door het geloove in sijnen bloede, tot een betooninge van sijne rechtveerdigheyt, door de vergevinge der sonden die te voren geschiet zijn, onder de verdraechsaemheyt Godts, |
26 Tot een betooninge van sijne rechtveerdigheyt in desen tegenwoordigen tijdt: op dat hy rechtveerdigh zy, ende rechtveerdigende den genen, die uyt den geloove Iesu is. |
27 Waer is dan de roem? Hy is uytgesloten. Door wat wet? Der wercken? Neen, maer door de wet des geloofs. |
28 Wy besluyten dan dat de mensche door het geloove gerechtveerdight wort, sonder de wercken der wet. |
29 Is Godt [een Godt] der Ioden alleen? Ende en is hy ’t niet oock der Heydenen? Ia, oock der Heydenen. |
30 Nademael hy een eenigh Godt is die de Besnijdenisse rechtveerdigen sal uyt het geloove, ende de Voor-huyt door het geloove. |
31 Doen wy dan de wet te niete door het geloove? Dat zy verre: maer wy bevestigen de wet. |