Statenvertaling.nl

sample header image

Romeinen 11 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Romeinen 11

1 ICk segge dan, Heeft Godt sijn volck verstooten? Dat zy verre: want ick ben oock een Israëlijt, uyt den zade Abrahams, van de stamme Benjamin.
2 Godt en heeft sijn volck niet verstooten, ’twelck hy te voren gekent heeft. Of en weet ghy niet wat de Schrift seght van Elia? Hoe hy Godt aenspreeckt tegen Israël, seggende,
3 Heere, sy hebben uwe Propheten gedoodt, ende uwe altaren omgeworpen: ende ick ben alleen overgebleven, ende sy soecken mijne ziele.
4 Maer wat seght tot hem de Goddelijcke antwoorde? Ick hebbe my selven [noch] seven duysent mannen overgelaten, die de knie voor het [beeldt] Baal niet gebogen en hebben.
5 Alsoo isser dan oock in desen tegenwoordigen tijdt een overblijfsel geworden na de verkiesinge der genade.
6 Ende indien het door genade is, so en is’t niet meer uyt de wercken: andersins en is de genade geen genade meer. Ende indien het is uyt de wercken, so en is’t geen genade meer: andersins en is het werck geen werck meer.
7 Wat dan? Het gene Israël soeckt, dat en heeft het niet vercregen: maer de uytvercorene hebben’t vercregen, ende de andere zijn verhardt geworden.
8 (Gelijck geschreven is, Godt heeft haer gegeven eenen geest des diepen slaeps: oogen om niet te sien, ende ooren om niet te hooren) tot op den huydigen dagh.
9 Ende David seght, Hare tafel worde tot eenen strick, ende tot een valle, ende tot eenen aenstoot, ende tot een vergeldinge voor haer.
10 Dat hare oogen verduystert worden, om niet te sien: ende verkromt haren rugge alle tijdt.
11 Soo segge ick dan, hebben sy ghestruyckelt op dat sy vallen souden? Dat zy verre: maer door haren val [is] de saligheydt den Heydenen [geworden], om haer tot jaloursheydt te verwecken.
12 Ende indien haren val de rijckdom is der werelt, ende hare verminderinge de rijckdom der Heydenen, hoe veel te meer hare volheyt?
13 Want ick spreke tot u Heydenen, voor so veel ick der Heydenen Apostel ben, ick make mijne bedieninghe heerlick:
14 Of ick eenichsins mijn vleesch tot jaloursheyt verwecken, ende eenige uyt haer behouden mochte.
15 Want indien hare verwerpinge de versoeninge is der werelt, wat sal de aen-neminge wesen, anders dan het leven uyt den dooden?
16 Ende indien de eerstelingen heyligh zijn, so is oock het deegh [heyligh]: ende indien de wortel heyligh is, so zijn oock de tacken [heyligh].
17 Ende so eenige der tacken afgebroken zijn, ende ghy een wilde olijfboom zijnde in der selver [plaetse] zijt inge-entet, ende des wortels, ende der vetticheyt des olijf-booms mede deelachtigh zijt geworden,
18 So en roemt niet tegen de tacken. Ende indien ghy daer tegen roemt, ghy en draeght de wortel niet, maer de wortel u.
19 Ghy sult dan seggen, De tacken zijn afgebroken, op dat ick soude inge-entet worden.
20 ’Tis wel: sy zijn door ongeloove afgebroken, ende ghy staet door het geloove. Zijt niet hoochgevoelende, maer vreest.
21 Want is’t dat Godt de natuerlijcke tacken niet gespaert en heeft, [siet toe] dat hy oock mogelijck u niet en spare.
22 Siet dan de goedertierenheyt ende de strengigheyt Godts: de strengigheyt wel over de gene die gevallen zijn, maer de goedertierenheyt, over u, indien ghy in de goedertierenheyt blijft: andersins sult oock ghy afgehouwen worden.
23 Maer oock sy, indien’se in het ongeloove niet en blijven, sullen inge-entet worden: want Godt is machtich deselve weder in te enten.
24 Want indien ghy afgehouwen zijt uyt den olijf-boom die van nature wildt was, ende tegen nature inden goeden olijf-boom inge-entet: hoe veel te meer sullen dese die natuerlijcke [tacken] zijn, in haren eygen olijf-boom ge-entet worden?
25 Want ick en wil niet, broeders, dat u dese verborgenheyt onbekent zy, (op dat ghy niet wijs en zijt by u selven) dat de verhardinge voor een deel over Israël gecomen is, tot dat de volheyt der Heydenen sal ingegaen zijn.
26 Ende alsoo sal geheel Israël saligh worden: gelijck geschreven is, De verlosser sal uyt Sion comen ende sal de godtloosheden afwenden van Iacob,
27 Ende dit is haer een Verbondt van my, als ick hare sonden sal wechnemen.
28 So zijn sy wel vianden aengaende het Euangelium, om uwent wille: maer aengaende de verkiesinge zijn sy beminde om der Vaderen wille:
29 Want de genade-giften ende de roepinge Godts zijn onberouwelijck.
30 Want gelijckerwijs oock ghy lieden eertijts Gode ongehoorsaem geweest zijt, maer nu barmherticheyt vercregen hebt door deser ongehoorsaemheyt:
31 Alsoo zijn oock dese nu ongehoorsaem geweest, op dat oock sy door uwe barmherticheyt souden barmherticheyt vercrijgen.
32 Want Godt heeft’se alle onder de ongehoorsaemheyt besloten, op dat hy’se alle soude barmhertigh zijn.
33 O diepte des rijckdoms beyde der wijsheyt ende der kennisse Godts! Hoe ondoorsoeckelijck zijn sijne oordeelen, ende onnaspeurlijck sijne wegen!
34 Want wie heeft den sin des Heeren gekent? Of wie is sijne raedts-man geweest?
35 Of wie heeft hem eerst gegeven, ende het sal hem weder vergolden worden?
36 Want uyt hem, ende door hem, ende tot hem zijn alle dingen. Hem [zy] de heerlickheyt in der eeuwichheyt. Amen.

Einde Romeinen 11