Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 21 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Lukas 21

1 ENde opsiende sach hy de rijcke hare gaven in de Schat-kiste werpen.
2 Ende hy sach oock een seker arme weduwe twee kleyne [penninckskens] daer in werpen.
3 Ende hy seyde, Waerlijck ick segge u, dat dese arme weduwe meer dan alle heeft [in] geworpen.
4 Want die alle hebben van haren overvloedt geworpen tot de gaven Godts: maer dese heeft van haer gebreck alle den leef-tocht die sy hadde, [daer in] geworpen.
5 Ende als sommige seyden van den Tempel dat hy met schoone steenen ende begiftingen verciert was, seyde hy,
6 [Wat] dese dingen [aengaet], die ghy aenschouwt, daer sullen dagen komen, in welcke niet [eenen] steen op [den anderen] steen en sal gelaten worden, die niet en sal worden afgebroken.
7 Ende sy vraeghden hem, seggende, Meester, wanneer sullen dan dese dingen zijn? ende welck is het teecken, wanner dese dingen sullen geschieden?
8 Ende hy seyde, Siet dat ghy niet verleydt en wordet: want vele sullender komen onder mijnen name, seggende, Ick ben [de Christus]. Ende de tijdt is na by gekomen: En gaet dan haer niet na.
9 Ende wanneer ghy sult hooren van oorlogen ende beroerten, so en wort niet verschrickt. Want dese dingen moeten eerst geschieden: maer [noch] en is terstont het eynde niet.
10 Doe seyde hy tot haer, Het [een] volck sal het [ander] volck opstaen, ende het [een] Coninckrijck tegen het [ander] Coninckrijck.
11 Ende daer sullen groote aerdbevingen wesen in verscheyden plaetsen, ende hongers-nooden, ende pestilentien: daer sullen oock schrickelijcke dingen, ende groote teeckenen van den hemel geschieden.
12 Maer voor dit alles sullen sy hare handen aen u lieden slaen, ende [u] vervolgen, [u] overleverende in de Synagogen ende gevanckenissen, ende ghy sult getrocken worden voor Coningen ende Stadt-houders, om mijns Naems wille.
13 Ende [dit] sal u overkomen tot een getuygenisse.
14 Neemt dan in uwe herten voor, van te voren niet te overdencken, [hoe] ghy u verantwoorden sult.
15 Want ick sal u mondt ende wijsheyt geven, welcke niet en sullen konnen tegen-spreken, noch wederstaen, alle die haer tegen u setten.
16 Ende ghy sult overgelevert worden oock van ouders ende broeders, ende magen, ende vrienden: ende sy sullender [sommige] uyt u dooden.
17 Ende ghy sult van allen gehaet worden om mijns Naems wille.
18 Doch niet een hayr uyt uwen hoofde en sal verloren gaen.
19 Besittet uwe zielen in uwe lijdtsaemheyt.
20 Maer wanneer ghy sien sult dat Ierusalem van heyr-legers omcinghelt wort, so weet alsdan dat hare verwoestinge na by gekomen is.
21 Alsdan die in Iudea zijn, dat’se vlieden na de bergen: ende die in’t midden vande selve zijn, datse daer uyttrecken: ende die op de velden zijn, dat’se in de selve niet en komen.
22 Want dese zijn dagen der wrake, op dat alles vervult worde dat geschreven is.
23 Doch wee den bevruchten, ende den soogenden [vrouwen] in die dagen: want daer groote noot zijn sal in het lant, ende toorn over dit volck.
24 Ende sy sullen vallen door de scherpte des sweerts, ende gevanckelick wechgevoert worden onder alle volcken: ende Ierusalem sal van de Heydenen vertreden worden, tot dat de tijden der Heydenen vervult sullen zijn.
25 Ende daer sullen teeckenen zijn in de Sonne, ende Mane, ende Sterren, ende op de aerde benaeuwtheyt der volckeren, met twijffelmoedicheyt, als de zee ende water-golven groot geluyt sullen geven:
26 Ende den menschen het herte sal beswijcken van vreese, ende verwachtinge der dingen, die het aertrijck sullen overkomen. Want de krachten der hemelen sullen beweeght worden.
27 Ende alsdan sullen sy den Sone des menschen sien komen in een wolcke met groote kracht ende heerlickheyt.
28 Als nu dese dingen beginnen te geschieden, so siet om hooge, ende heft uwe hoofden opwaerts, om dat uwe verlossinge na by is.
29 Ende hy seyde tot haer een gelijckenisse, Siet den vijgeboom, ende alle de boomen.
30 Wanneer sy nu uytspruyten, ende ghy [dat] siet, so weet ghy uyt u selven dat de somer nu na by is.
31 Alsoo oock ghy, wanneer ghy dese dingen sult sien geschieden, so weet dat het Coninckrijcke Godts na by is.
32 Voorwaer ick segge u, dat dit geslachte geensins en sal voorby gaen, tot dat alles sal geschiet zijn.
33 De hemel ende de aerde sullen voor by gaen, maer mijne woorden en sullen geensins voor by gaen.
34 Ende wacht u selven, dat uwe herten niet te eeniger tijdt beswaert en worden met brasserye, ende dronckenschap, ende sorghvuldigheden deses levens, ende dat u dien dagh niet onvoorsiens [over] en come.
35 Want gelijck een strick sal hy komen over alle de gene die op den gantschen aerdtbodem geseten zijn.
36 Waeckt dan tot aller tijdt, biddende dat ghy meucht weerdigh geacht worden te ontvlieden alle dese dingen die geschieden sullen, ende te staen voor den Sone des menschen.
37 Des daeghs nu was hy leerdende in den Tempel, maer des nachts ginck hy uyt, ende vernachtte op den bergh, genaemt den Olijf-[bergh].
38 Ende alle het volck quam ’s morgens vroegh tot hem in den Tempel, om hem te hooren.

Einde Lukas 21