Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 20 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Lukas 20

1 ENde het geschiedde in een van die dagen, als hy in den tempel het volck leerde, ende het Euangelium verkondighde, dat de Over-priesters ende Schriftgeleerde met de Ouderlingen daer over quamen.
2 Ende spraecken tot hem, seggende, Seght ons door wat macht ghy dese dingen doet: Ofte wie hy is die u dese macht heeft gegeven?
3 Ende hy antwoordende seyde tot haer, Ick sal u oock een woordt vragen: ende segget my,
4 De Doop Ioannis was die uyt den hemel, ofte uyt de menschen?
5 Ende sy overleyden onder haer, seggende, Indien wy seggen, Uyt den hemel: so sal hy seggen, Waerom en hebt ghy dan hem niet gelooft?
6 Ende indien wy seggen, Uyt de menschen: so sal ons alle het volck steenigen: Want sy houden voor seker dat Ioannes een Propheet was.
7 Ende sy antwoordden, dat sy niet en wisten van waer [die was].
8 Ende Iesus seyde tot haer, So en segge ick u oock niet, door wat macht ick dese dingen doe.
9 Ende hy begon tot het volck dese gelijckenisse te seggen, Een seker mensche plantede eenen wijngaerdt, ende hy verhuerde dien aen landt-lieden, ende trock eenen langen tijdt buyten ’s landts.
10 Ende als’t de tijdt was, sandt hy tot de landt-lieden eenen dienstknecht, op dat sy hem van de vrucht des wijngaerts geven souden: maer de landt-lieden sloegen den selven, ende sonden [hem] ledigh henen.
11 Ende wederom sandt hy noch eenen anderen dienstknecht, maer oock dien geslagen ende smadelick gehandelt hebbende, sonden sy [hem] ledigh henen.
12 Ende wederom sandt hy noch eenen derden: maer sy verwondden oock desen, ende wierpen [hem] uyt.
13 Ende de heere des wijngaerts seyde, Wat sal ick doen? Ick sal mijnen geliefden sone senden: mogelick desen siende sullen sy [hem] ontsien.
14 Maer als de landtlieden hem sagen, overleyden sy onder malcanderen, ende seyden, Dese is de erfgenaem, komt, laet ons hem dooden, op dat de erfenisse onse worde.
15 Ende als sy hem buyten den wijngaert uytgeworpen hadden, doodden sy [hem]. Wat sal dan de heere des wijngaerts haer doen?
16 Hy sal komen ende dese landt-lieden verderven, ende sal den wijngaert aen andere geven. Ende als sy [dat] hoorden, seyden sy, Dat zy verre.
17 Maer hy sagh’se aen, ende seyde, Wat is dan dit, ’t welck geschreven staet, De steen dien de bouwlieden verworpen hebben, dese is tot een hooft des hoecks geworden?
18 Een yegelick die op dien steen valt, sal verplettert worden, ende op wien hy valt, dien sal hy vermorselen.
19 Ende de Overpriesters ende de Schriftgeleerde sochten te dier selver uyre de handen aen hem te slaen: maer sy vreesden het volck: want sy verstonden dat hy dese gelijckenisse tegen haer gesproken hadde.
20 Ende sy namen [hem] waer, ende sonden verspieders uyt, die haer selven veynsden rechtveerdigh te zijn: op dat sy hem in [sijne] reden vangen mochten, om hem der heerschappie ende der macht des Stadthouders over te leveren.
21 Ende sy vraeghden hem, seggende, Meester wy weten dat ghy recht spreeckt, ende leert, ende den persoon niet aen en neemt, maer leert den wegh Godts in der waerheyt,
22 Is’t ons geoorlooft den Keyser schattinge te geven, ofte niet?
23 Ende hy hare archlisticheyt bemerckende, seyde tot haer, Wat versoeckt ghy my?
24 Toont my eenen penninck: wiens beeldt ende opschrift heeft hy? Ende sy antwoordende seyden, Des Keysers.
25 Ende hy seyde tot haer, Geeft dan den Keyser dat des Keysers is, ende Gode dat Godes [is].
26 Ende sy en konden hem in [sijn] woort niet vatten voor den volcke: ende haer verwonderende over sijne antwoorde swegen sy stille.
27 Ende tot hem quamen sommige der Sadduceen, welcke tegensprekende [seggen] datter geen opstandinge en is ende vraeghden hem,
28 Seggende, Meester, Moses heeft ons geschreven, So yemants broeder sterft, die een wijf heeft, ende hy sterft sonder kinderen, dat sijn broeder het wijf nemen sal, ende sijnen broeder zaet verwecken.
29 Daer waren nu seven broeders: ende de eerste nam een wijf, ende hy stierf sonder kinderen.
30 Ende de tweede nam dat wijf, ende [oock] dese stierf sonder kinderen.
31 Ende de derde nam het selve [wijf:] ende desgelijcks oock de seven, ende en hebben geen kinderen na gelaten, ende zijn gestorven.
32 Ende ten laetsten na alle stierf oock het wijf.
33 Inde opstandinge dan, wiens wijf van desen sal sy zijn? Want die seven hebben de selve tot een wijf gehadt.
34 Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, De kinderen deser eeuwe trouwen, ende worden ten houwelicke uytgegeven:
35 Maer die weerdigh sullen geacht zijn die eeuwe te verwerven, ende de opstandinge uyt den dooden, en sullen noch trouwen, noch ten houwelicke uytgegeven worden.
36 Want sy en konnen niet meer sterven: want sy zijn, den Engelen gelijck. Ende sy zijn kinderen Godts, dewijle sy kinderen der opstandinge zijn.
37 Ende dat de doode opgeweckt sullen worden, heeft oock Moses aengewesen by den doornen-bosch, als hy den Heere noemt den Godt Abrahams, ende den Godt Isaacs, ende den Godt Iacobs.
38 [Godt] nu en is niet een Godt der doode, maer der levende: want sy leven hem alle.
39 Ende sommige der Schriftgeleerde antwoordende seyden, Meester ghy hebt wel geseght.
40 Ende sy en dorfden hem niet meer yet vragen.
41 Ende hy seyde tot haer, Hoe seggen sy, dat de Christus Davids sone is?
42 Ende David selve seght in het boeck der Psalmen, De Heere heeft geseght tot mijnen Heere, Sit aen mijner rechter [handt].
43 Tot dat ick uwe vyanden sal geset hebben tot een voetbanck uwer voeten.
44 David dan noemt hem sijnen Heere, ende hoe is hy sijn sone?
45 Ende daer alle het volck [het] hoorde, seyde hy tot sijne Discipelen,
46 Wacht u van de Schriftgeleerde, die daer willen wandelen in lange cleederen, ende beminnen de groetingen op de merckten, ende de voor-gestoelten in de Synagogen, ende de voor-aen-sittingen in de maeltijden:
47 Die der weduwen huysen opeten, ende onder eenen schijn lange gebeden doen: Dese sullen swaerder oordeel ontfangen.

Einde Lukas 20