Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 19 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Lukas 19

1 ENde [Iesus] ingekomen zijnde, ginck hy door Iericho:
2 Ende siet daer was een man met name geheeten Zacheus, ende dese was een Overste der tollenaren, ende hy was rijck:
3 Ende socht Iesum te sien, wie hy was: ende en konde niet van wegen de schare, omdat hy kleyn van persoon was.
4 Ende voor uyt loopende klam hy op eenen wilden vijgeboom, op dat hy hem mochte sien: want hy door dien [wegh] soude voor by gaen.
5 Ende als Iesus aen die plaetse quam, opwaerts siende sach hy hem, ende seyde tot hem, Zachee haest u ende komt af: want ick moet heden in uw’ huys blijven.
6 Ende hy hastede hem ende quam af, ende ontfinck hem met blijdschap.
7 Ende alle die’t sagen murmureerden, seggende, Hy is tot eenen sondigen man ingegaen om te herbergen.
8 Ende Zacheus stondt ende seyde tot den Heere, Siet de helft van mijne goederen, Heere, geve ick den armen: ende indien ick yemandt yet door bedroch ontvremt hebbe, dat geve ick vierdubbel weder.
9 Ende Iesus seyde tot hem, Heden is desen huyse salicheyt geschiet, nademael oock dese een sone Abrahams is.
10 Want de Sone des menschen is gekomen, om te soecken ende salich te maken dat verloren was.
11 Ende als sy dat hoorden, voeghde hy daer by, ende seyde een gelijckenisse, om dat hy na by Ierusalem was, ende [om dat] sy meynden dat het Coninckrijcke Godts terstont soude openbaer worden.
12 Hy seyde dan, Een seker welgeboren man reysde in een verre [gelegen] lant, om voor hem selven een Coninckrijck te ontfangen, ende [dan] weder te keeren.
13 Ende geroepen hebbende sijne tien dienstknechten, gaf hy haer tien ponden, ende seyde tot haer, Doet handelinge tot dat ick kome.
14 Ende sijne burgers hateden hem, ende sonden hem gesanten na, seggende, Wy en willen niet dat dese over ons Coninck zy.
15 Ende het geschiedde, doe hy weder quam, als hy het Coninckrijck ontfangen hadde, dat hy seyde dat die dienstknechten tot hem souden geroepen worden, dien hy het gelt gegeven hadde, op dat hy weten mochte, wat een yegelijck met handelen gewonnen hadde.
16 Ende de eerste quam, ende seyde, Heere, uw’ pondt heeft tien ponden daer toe gewonnen.
17 Ende hy seyde tot hem, Wel, ghy goede dienst-knecht, dewijle ghy in het minste getrouw’ zijt geweest, so hebt macht over tien steden.
18 Ende de tweede quam ende seyde, Heere, uw’ pondt heeft vijf ponden gewonnen.
19 Ende hy seyde oock tot desen, Ende ghy, weest over vijf steden.
20 Ende een ander quam seggende, Heere, siet [hier] uw’ pondt, ’twelck ick in eenen sweet-doeck wech geleyt hadde:
21 Want ick vreesde u, om dat ghy een straf mensche zijt, ghy neemt wech dat ghy niet geleght en hebt, ende ghy maeyt dat ghy niet gezaeyt en hebt.
22 Maer hy seyde tot hem, Wt uwen mondt sal ick u oordeelen, ghy boose dienst-knecht: ghy wist dat ick een straf mensche ben, nemende wech dat ick niet gelecht en hebbe, ende maeyende dat ick niet gezaeyt en hebbe.
23 Waerom en hebt ghy dan mijn gelt niet inde banck gegeven, ende ick komende hadde het selve met woecker mogen eysschen?
24 Ende hy seyde tot de gene die by hem stonden, Neemt dat pondt van hem wech, ende geeft het dien, die de tien ponden heeft.
25 Ende sy seyden tot hem, Heere hy heeft tien ponden.
26 Want ick segge u, dat eenen yegelijcken die heeft sal gegeven worden: maer van den genen die niet en heeft, van dien sal genomen worden oock dat hy heeft.
27 Doch dese mijne vyanden, die niet en hebben gewilt, dat ick over haer Coninck soude zijn, brenght hier, ende slaet’se [hier] voor my doot.
28 Ende dit geseght hebbende reysde hy voor [haer] henen, ende ginck op na Ierusalem.
29 Ende het geschiedde als hy na by Bethphage ende Bethanien gekomen was, aen den bergh genaemt den Olijf-bergh, dat hy twee van sijne discipelen uytsondt,
30 Seggende, Gaet henen in dat vleck, dat tegen over is: in ’t welck inkomende sult ghy een veulen gebonden vinden, waer op geen mensche oyt en heeft geseten: ontbindt het selve, ende brenght het.
31 Ende indien yemandt u vraeght, Waerom ontbindt ghy [dat]? so sult ghy alsoo tot hem seggen, Om dat het de Heere van noode heeft.
32 Ende die uyt gesonden waren, henen gegaen zijnde, vonden ’t gelijck hy haer geseght hadde.
33 Ende als sy het veulen ontbonden, seyden de heeren des selven tot haer, Waerom ontbindt ghy het veulen?
34 Ende sy seyden, De Heere heeft het van noode.
35 Ende sy brachten het selve tot Iesum. Ende hare kleederen op het veulen geworpen hebbende, setteden sy Iesum daer op.
36 Ende als hy [voort] reysde, spreydden sy hare kleederen onder [hem] op den wegh.
37 Ende als hy nu genaeckte aen den af-ganck des Olijf-berghs, begon alle de menichte der Discipelen haer te verblijden, ende Godt te loven met grooter stemme, van wegen alle de krachtige daden die sy gesien hadden,
38 Seggende, Gesegent is de Coninck die daer komt inden name des Heeren: Vrede [zy] inden Hemel, ende heerlickheyt inde hooghste [plaetsen].
39 Ende sommige der Phariseen uyt de schare seyden tot hem, Meester bestraft uwe Discipelen.
40 Ende hy antwoordende seyde tot haer, Ick segge u lieden dat, so dese swijgen, de steenen haest roepen sullen.
41 Ende als hy na by quam, ende de stadt sagh, weende hy over haer,
42 Seggende, Och of ghy oock bekendet, oock noch in desen uwen dagh, ’t gene tot uwen vrede [dient]! Maer nu is het verborgen voor uwe oogen.
43 Want daer sullen dagen over u komen, dat uwe vyanden een begravinge rontom u sullen opwerpen, ende sullen u omcingelen, ende u van alle zijden benauwen.
44 Ende sullen u tot den grondt nederwerpen, ende uwe kinderen in u: ende sy en sullen in u den [eenen] steen op den [anderen] steen niet laten: daerom dat ghy den tijdt uwer besoeckinge niet bekendt en hebt.
45 Ende gegaen zijnde inden Tempel, begon hy uyt te drijven de gene die daer in verkochten ende kochten,
46 Seggende tot haer, Daer is geschreven, Mijn huys is een huys des gebedts: maer ghy hebt dat tot een kuyl der moordenaren gemaeckt.
47 Ende hy leerde dagelicks inden Tempel: ende de Overpriesters, ende de Schriftgeleerde, ende de Overste des volcks sochten hem te dooden:
48 Ende sy en vonden niet, wat sy doen souden: want alle het volck hingh hem aen, ende hoorde [hem].

Einde Lukas 19