Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 11 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Lukas 11

1 ENde het geschiedde, doe hy in een seker plaetse was biddende, als hy ophielt, dat een van sijne discipelen tot hem seyde, Heere, leert ons bidden, gelijck oock Ioannes sijne discipelen geleert heeft.
2 Ende hy seyde tot haer, Wanneer ghy biddet, soo segget: Onse Vader, die in de hemelen [zijt], uwen name worde geheylight: uw’ Coninckrijcke kome: uwen wille geschiede, gelijck inden hemel, [alsoo] oock op der aerden.
3 Geeft ons elcken dagh ons dagelijcks broot.
4 Ende vergeeft ons onse sonden: want oock wy vergeven eenen yegelicken die ons schuldigh is. Ende en leydt ons niet in versoeckinge, maer verlost ons van den boosen.
5 Ende hy seyde tot haer, Wie van u sal eenen vrient hebben, ende sal ter midder-nacht tot hem gaen, ende tot hem seggen, Vrient leent my dry brooden:
6 Overmits mijn vriendt van de reyse tot my gekomen is, ende ick en hebbe niet dat ick hem voorsette:
7 Ende dat die van binnen antwoordende soude seggen, Doet my geen moeyte aen: de deure is nu gesloten, ende mijne kinderen zijn met my inde slaep-camer: ick en kan niet opstaen, om u te geven.
8 Ick segge u lieden, hoe wel hy niet en soude opstaen ende hem geven, om dat hy sijn vriendt is, nochtans om sijne onbeschaemtheyts wille, sal hy opstaen, ende hem geven so veel als hy’er behoeft.
9 Ende ick segge u lieden, Biddet, ende u sal gegeven worden: soecket, ende ghy sult vinden: kloppet, ende u sal open gedaen worden.
10 Want een yegelick die bidt, die ontfanght: ende die soeckt, die vindt: ende die klopt, dien sal open gedaen worden.
11 Ende wat vader onder u, dien de sone om broodt bidt, sal hem eenen steen geven? Of oock om eenen visch, sal hem voor eenen visch een slange geven?
12 Ofte so hy oock om een ey soude bidden, sal hy hem een scorpioen geven?
13 Indien dan ghy die boos zijt, weet uwe kinderen goede gaven te geven, hoe veel te meer sal de hemelsche Vader den heyligen Geest geven den genen die hem bidden?
14 Ende hy wierp eenen duyvel uyt, ende die was stom. Ende het geschiedde, als de duyvel uytgevaren was, dat de stomme sprack, ende de scharen verwonderden haer.
15 Maer sommige van haer seyden, Hy werpt de duyvelen uyt door Beelzebul den oversten der duyvelen.
16 Ende andere [hem] versoeckende, begeerden van hem een teecken uyt den hemel.
17 Maer hy kennende hare gedachten, seyde tot haer, Een yeder Coninckrijck dat tegen hem selven verdeelt is, wort verwoest: ende een huys tegen hem selven [verdeelt zijnde], valt.
18 Indien nu oock de Saten tegen hem selven verdeelt is, hoe sal sijn rijck bestaen? Dewijle ghy seght, dat ick door Beelzebul de duyvelen uytwerpe.
19 Ende indien ick door Beelzebul de duyvelen uytwerpe, door wien werpense uwe sonen uyt? Daerom sulle dese uwe rechters zijn.
20 Maer indien ick door den vinger Godts de duyvelen uytwerpe, so is dan het Coninckrijck Godts tot u gekomen.
21 Wanneer een stercke gewapende sijn hof bewaert, so is [al] wat hy heeft in vrede.
22 Maer als een daer over komt, die stercker is dan hy, ende hem overwint, die neemt sijne geheele wapen-rustinge, daer hy op vertrouwde, ende deelt sijnen roof uyt.
23 Wie met my niet en is, die is tegen my: ende wie met my niet en vergadert, die verstroyt.
24 Wanneer de onreyne geest van den mensche uytgevaren is, so gaet hy door dorre plaetsen, soeckende ruste: ende die niet vindende, seght hy, Ick sal wederkeeren in mijn huys daer ick uytgevaren ben.
25 Ende komende vindt hy het [met besemen] gekeert ende verciert.
26 Dan gaet hy henen, ende neemt met hem seven andere geesten, booser dan hy selve is: ende ingegaen zijnde woonen sy aldaer: ende het laetste van dien mensche wort erger dan het eerste.
27 Ende het geschiedde, als hy dese dingen sprack, dat een seker vrouwe de stemme verheffende uyt de schare, tot hem seyde, Saligh is de buyck die u gedragen heeft, ende de borsten, die ghy hebt gesogen.
28 Maer hy seyde, Ia saligh zijn de gene die het woort Godts hooren, ende dat selve bewaren.
29 Ende als de scharen dicht by een vergaderden, begon hy te seggen, Dit is een boos geslachte: het versoeckt een teecken, ende haer en sal geen teecken gegeven worden, dan het teken Ione der propheten.
30 Want gelijck Ionas den Nineviten een teecken geweest is, alsoo sal oock de Sone des menschen zijn desen geslachte.
31 De Coninginne van het Zuyden sal opstaen in het oordeel met de mannen van dit geslachte, ende salse veroordelen: want sy is gekomen van de eynden der aerde, om te hooren de wijsheyt Salomons, ende siet, meer dan Salomon is hier.
32 De mannen van Nineve sullen opstaen in het oordeel met dit geslachte, ende sullen ’t selve veroordeelen: want sy hebben haer bekeert op de predikinge Ione; ende siet, meer dan Ionas is hier.
33 Ende niemandt die een keerse ontsteeckt, set [die] in’t verborgen, noch onder een koren-mate: maer op eenen kandelaer, op dat de gene die inkomen het licht sien mogen.
34 De keerse des lichaems is de ooge. Wanneer dan uwe ooge eenvoudich is, so is oock uw’ geheel lichaem verlicht: maer so sy boos is, so is oock uw’ [geheel] lichaem duyster.
35 Siet dan toe, dat niet het licht, ’t welck in u is, duysternisse en zy.
36 Indien dan uw’ lichaem geheel verlicht is, niet hebbende eenich deel dat duyster is, so sal’t geheel verlicht zijn, gelijck wanneer de keerse met het schijnsel u verlichtet.
37 Als hy nu [dit] sprack, badt hem een seker Phariseus, dat hy by hem het middach-mael wilde eten: ende ingegaen zijnde sat hy aen.
38 Ende de Phariseus [dat] siende verwonderde hem, dat hy niet eerst voor het middachmael hem gewasschen hadde.
39 Ende de Heere seyde tot hem, Nu ghy Phariseen, ghy reynight het buytenste des drinck-bekers ende des schotels: maer het binnenste van u is vol van roof ende boosheyt.
40 Ghy onverstandige, die het buytenste heeft gemaeckt, en heeft hy oock niet het binnenste gemaeckt?
41 Doch geeft tot aelmoessen het gene daer in is: ende siet, alles is u reyn.
42 Maer wee u Phariseen, want ghy vertient munte ende ruyte, ende alle moes-kruydt, ende ghy gaet voorby het oordeel ende de liefde Godts. Dit moestmen doen, ende het ander niet nalaten.
43 Wee u Phariseen, want ghy bemint het voor-gestoelte in de Synagogen, ende de begroetingen op de merckten.
44 Wee u ghy Schriftgeleerde ende Phariseen, ghy geveynsde: want ghy zijt gelijck de graven die niet openbaer en zijn, ende de menschen die daer over wandelen en weten’t niet.
45 Ende een van de Wet-geleerde antwoordende seyde tot hem, Meester, als ghy dese dingen seght, so doet ghy oock ons smaetheyt aen.
46 Doch hy seyde, Wee oock u Wet-geleerde, want ghy belastet de menschen met lasten swaer om dragen, ende selve en raeckt ghy die lasten niet aen met een van uwe vingeren.
47 Wee u, want ghy bouwet de graven der Phropheten, ende uwe vaders hebben de selve gedoodt.
48 So getuyght ghy dan dat ghy mede behagen hebt aen de wercken uwer vaderen: want sy hebbense gedoodt, ende ghy bouwet hare graven.
49 Daerom oock de wijsheyt Godts seght. Ick sal Propheten ende Apostelen tot haer senden, ende van dien sullen sy [sommige] dooden, ende [sommige] sullen sy uyt jagen:
50 Op dat van dit geslachte afge-eyscht werde het bloedt van alle de Propheten, dat vergoten is van de grontlegginge der werelt af.
51 Van het bloedt Abels tot het bloedt Zacharie, die gedoodt is tusschen den altaer ende het huys [Godts]: ja segge ick u, het sal afge-eyscht worden van dit geslachte.
52 Wee u ghy Wetgeleerde, want ghy hebt den sleutel der kennisse wechgenomen: ghy selve en zijt niet ingegaen, ende die ingingen hebt ghy verhindert.
53 Ende als hy dese dingen tot haer seyde, begonden de Schriftgeleerde ende Phariseen hard aen te houden, ende hem van vele dingen te doen spreken:
54 Hem lagen leggende, ende soeckende yet uyt sijnen mont te bejagen, op dat sy hem beschuldigen mochten.

Einde Lukas 11