Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 7 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Numeri 7

Beschrijvinge van het gene 12 Overste der Stammen na de oprechtinge, ende heyliginge des Tabernakels geoffert hebben, in ’t gemeyne, vers 1, etc. het welcke den Gersoniten, ende den Merariten gegeven wort, 4. watse elck in ’t bysonder van silveren, ende gouden vaten ende beesten, ter inwyinge des altaers, geoffert hebben, 10. Somma van het geofferde, 84. De maniere hoe Godt met Mose spreeckt, van het versoen-decksel, 89.
 
1 ENde het geschiedde 1 ten dage als Mose ge-eyndigt hadde a den Tabernakel op te richten, ende dat hy dien gesalft, ende dien geheyligt hadde, ende alle sijne gereetschap, mitsgaders den altaer, ende alle sijne gereetschap: ende hyse gesalft, ende de selve geheyligt hadde,
1 Verstaet den eersten dach van de eerste maent des tweeden jaers, na datse uyt Egypten getogen waren. Siet Exod. 40.17, 18.
a Exod. 40.18.
 
2 Dat de 2 Overste Israëls, de hoofden van het huys harer vaderen offerden: (dese waren de overste der stammen, die over de getelde stonden.)
2 Siet bov. 1. op vers 16.
 
3 Ende sy brachten hare offerhande voor het aengesicht des HEEREN, ses 3 overdeckte wagenen, ende twaelf runderen; eenen wagen voor twee Oversten, ende eenen osse voor elck eenen: ende 4 brachtense voor den Tabernakel
3 D. die boochachtich, overwelft, ende alsoo toegedeckt waren, tot bewaringe van het gene dat daer in was.
4 And. offerden de selve.
 
4 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:
5 Neemtse van hen, op datse zijn mogen om te bedienen den dienst vande Tente der t’ samenkomste: ende ghy sult de selve den Leviten geven, 5 eenen yederen nae sijnen dienst.
5 T.w. elck geslachte der Leviten, dat is, den Gersoniten, Kohathiten, ende Merariten; welcker ampten, ende lasten hier boven beschreven zijn, cap. 3. ende 4.
 
6 Also nam Mose die wagenen, ende die runderen: ende gaf de selve den Leviten.
7 Twee wagenen, ende vier runderen gaf hy den sonen Gersons nae haren dienst.
8 Ende 6 vier wagenen, ende acht runderen gaf hy den sonen Merari, nae haren dienst, 7 onder de hant van Ithamar den sone Aarons des Priesters.
6 De reden, waerom hy de Merariten meer wagenen, ende runderen heeft gegeven, dan den Gersoniten, Siet bov. cap. 3. op vers 36.
7 D. onder het beleyt, ende opsicht van Ithamar. Siet Genes. 41. op vers 35.
 
9 Maer den sonen Kohaths en gaf hy niet: want de dienst 8 der heyliger dingen was op hen, [die] 9 sy op de schouderen droegen.
8 Dese werden uytgedruckt bov. cap. 4. versen 4, 5, 6, etc.
9 Siet bov. cap. 4. op vers 15.
 
10 Ende de Overste offerden ter 10 inwyinge des altaers, ten dage als de selve gesalft wert: de Overste dan, offerden hare offerhande 11 voor den altaer.
10 Het Hebr. woort beteeckent eygentlick het werck, waer door yet door sekere ceremonien tot een bysonder gebruyck, den Heere toegeheylicht wort. 2.Chron. 7.9. Ezech. 6.16. ende hier in’t volgende.
11 T.w. den brandoffer-altaer.
 
11 Ende de HEERE seyde tot Mose: 12 Elcke Overste sullen (een yegelijck op sijnen dach) hare offerhande offeren ter inwyinge des altaers.
12 Hebr. Een Overste op eenen dach, een Overste op eenen dach sullen hare, etc. Siet van dese maniere van spreken Gen. 7. op vers 2.
 
12 Die nu op den eersten dach sijne offerhande offerde, was Nahesson de sone Amminadab, 13 voor de stamme van Iuda.
13 D. hy offerde niet particulierlick voor hem selven, maer in den naem, ende van wegen de geheele stamme van Iuda. Ende alsoo ist oock te verstaen van de volgende Oversten, datse voor hare stamme geoffert hebben.
 
13 Ende sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertich [sikelen], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den 14 sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, 15 ten spijs-offer:
14 De welcke dede een halve rijcksdaelder, dat is, noch soo vele als de Gemeene, ofte Burgerlicke sikel. siet Gen. 20. op vers 16. en 23. op vers 15.
15 Van spijsoffer siet Levit. 2. op vers 1.
 
14 Eene 16 reuckschale van tien 17 goudene [sikelen] vol reuckwercks:
16 And. koock-panne, kop, ofte, lepel.
17 Siet van de weerde eens gouden sikels Genes. 24. op vers 22.
 
15 Een varre, 18 een jonck runt, een ram, een lam 19 dat een-jarich was, 20 ten brand-offer:
18 Hebr. de sone eens runts, ende soo in ’t volgende.
19 Hebr. soon sijns jaers, ende soo in ’t volgende.
20 Siet Genes. 8. op vers 20. ende Levit. 6. op vers 9.
 
16 Eenen geyten-bock, ten 21 sond-offer:
21 Siet Levit. 4. op vers 3.
 
17 Ende 22 ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf 23 een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Nahesson de sone Amminadab.
22 Siet Levit. 3. op vers 1.
23 Hebr. Sonen eens jaers, ende soo in ’t volgende, dat is, die een jaer out waren.
 
18 Op den tweeden dach offerde Nethaneël de sone 24 Zuar, de Overste van Issaschar.
24 Hebr. Tsuar.
 
19 Hy offerde sijne offerhande eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer.
20 Eene 25 reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
25 T.w. goudene. Siet vers 84.
 
21 Eenen varre, een jonck runt, eenen ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
22 Eenen geyten-bock, ten sond-offer.
23 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Nethaneël de sone Zuar.
24 Opden derden dach 26 [offerde] de Overste der sonen Zebulons, Eliab de sone Helon.
26 Dit woort is hier in gevoecht uyt het voorgaende 18. vers Alsoo oock in de volgende.
 
25 Sijn offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertich [sikelen,] een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer.
26 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
27 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
28 Een geyten-bock ten sond-offer:
29 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande Eliabs des soons Helon.
30 Op den vierden dach [offerde] de Overste der kinderen Rubens, 27 Elizur de sone Sedeur.
27 Hebr. Elitsur.
 
31 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcke gewichte was hondert en dertich [sikelen,] een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer.
32 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen,] vol reuckwercks:
33 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
34 Een geyten-bock, ten sond-offer:
35 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Elizur de sone Sedeur.
36 Op den vijfden dach [offerde] de Overste der kinderen Simeons, Selumiel de sone 28 Zuri Saddai.
28 Hebr. Tsurichaddai.
 
37 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen,] een silveren spreng-becken, van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
38 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
39 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
40 Een geyten-bock, ten sond-offer:
41 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Selumiëls des soons Zuri Saddai.
42 Op den sesten dach [offerde] de Overste der kinderen Gads, Eljasaph de sone Dehuël.
43 Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen], nae den sikel des Heylichdoms: beyde vol meel-bloeme gemengt met olie, ten spijs-offer:
44 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks;
45 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
46 Een geyten-bock, ten sond-offer:
47 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Eljasaph des soons Dehuël.
48 Op den sevensten dach [offerde] de Overste der kinderen Ephraims; Elisama de sone Ammihud.
49 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikels], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
50 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
51 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
52 Een geyten-bock, ten sond-offer:
53 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Elisama de sone Ammihud.
54 Op den achtsten dach [offerde] de Overste der kinderen Manasse 29 Gamaliël de sone 30 Pedazur.
29 Hebr. Gamliël.
30 Hebr. Pedatsur.
 
55 Sijne oferhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikels], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
56 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
57 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
58 Een geyten-bock, ten sond-offer:
59 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande Gamaliëls des soons Pedazur.
60 Op den negensten dach [offerde] de Overste der kinderen Benjamins, Abidan de sone van Gedeoni.
61 Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen], een silveren spreng-becken, van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
62 Eene reuck-schale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
63 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
64 Een geyten-bock, ten sond-offer:
65 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Abihan, des soons van Gideoni.
66 Op den tienden dach [offerde] de Overste der kinderen Dans, Ahiëzer de sone van Ammi Saddai.
67 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen], een silveren spreng-becken, van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
68 Eene reuck-schale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
69 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
70 Een geyten-bock, ten sond-offer:
71 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Ahiëzer, de sone van Ammi Saddai.
72 31 Op den elfden dach [offerde] de Overste der kinderen Asers; Pagiël de sone van Ochran.
31 Hebr. Op den dach der elf dagen, Alsoo ond. vers 78.
 
73 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertich [sikelen], een silveren spreng-becken, van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
74 Eene reuck-schale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
75 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
76 Een geyten-bock, ten sond-offer:
77 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Pagiël de sone Ochran.
78 Op den 32 twaelfden dach [offerde] de Overste der kinderen van Naphtali: Ahira de sone Enan.
32 Hebr. op den dach der twaelf dagen.
 
79 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertich [sikelen], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
80 Eene reuck-schale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks.
81 Een varre, een jonck runt, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
82 Een geyten-bock, ten sond-offer:
83 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Ahira, de sone Enan.
84 Dat is de inwyinge des altaers van den Oversten Israëls, ten dage als de selve gesalft wert: twaelf silvere schotelen, twaelf silveren spreng-beckens, twaelf goudene reuck-schalen.
85 Eene silvere schotel was van hondert en dertich [sikelen], ende een spreng-becken van tseventich: Al het silver vande vaten, was twee duysent, ende vier hondert [sikelen], nae den sikel de Heylichdoms.
86 Twaelf goudene reuck-schalen vol reuckwercks, elcke reuck-schale was van tien sikelen, nae den sikel des Heylich doms: al het gout der roock-schalen was hondert, ende twintich [sikelen].
87 Alle de runderen ten brand-offer waren twaelf varren, twaelf rammen, twaelf een-jarige lammeren, met haer spijs-offer, ende twaelf geyten-bocken ten sond-offer.
88 Ende alle de runderen, ten danck-offer, waren vier en twintich varren, de rammen tsestich, de bocken tsestich, de een-jarige lammeren tsestich: dat is de inwyinge des Altaers, na dat de selve gesalft was.
89 Ende als Mose in de 33 Tente der t’samen-komste ginck, om 34 met hem te spreken, so hoorde hy eene stemme tot hem sprekende van boven het Versoen-decksel, het welcke is op de Arke der getuygenisse, 35 van tusschen de twee Cherubim: 36 also sprack hy tot hem.
33 Verstaet, als die gewyet, ende ten dienste des Heeren geheylicht was. Te vooren hadde Godt met Mose op den berch Sinai, ende andersins oock gesproken.
34 Namelick, met den Heere.
35 Hierom wort Godt geseyt, op, ofte, tusschen de Cherubim te sitten, ofte te woonen, 1.Sam. 4.4. 2.Reg. 19.15. Psal. 80.2.
36 T.w. gelijck hy belooft hadde. Exod. 25.22.

Einde Numeri 7