Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 HEt geschiedde nu na die plage, dat de HEERE sprack tot Mose, ende tot Eleazar den sone Aarons; den Priester, seggende: |
2 Neemt de somme van de geheele vergaderinge der kinderen Israëls op; van twintich jaer out, ende daer boven, nae het huys harer vaderen: alle die ten heyre in Israël uyttreckt. |
3 Mose dan, ende Eleazar de Priester sprakense aen, inde vlacke velden Moabs, aen de Iordane van Iericho, seggende: |
4 [Datmen opneme] van twintich jaer out, ende daer boven; gelijck als de HEERE Mose geboden hadde, ende den kinderen Israëls, die uyt Egyptenlande uytgetogen waren. |
5 Ruben was de eerstgeboren Israëls: de sonen Rubens waren Hanoch; [van welcken] was het geslachte der Hanochiten; van Pallu het geslachte der Palluiten: |
6 Van Hezron het geslachte der Hezroniten: van Carmi het geslachte der Carmiten. |
7 Dit zijn de geslachten der Rubeniten: ende hare getelde waren drie en veertich duysent, ende seven hondert, ende dertich. |
8 Ende de sonen van Pallu waren Eliab. |
9 Ende de sonen Eliabs waren Nemuël, ende Dathan, ende Abiram: dese Dathan, ende Abiram waren de geroepene der vergaderinge, die gekijf maeckten tegen Mose, ende tegen Aaron, inde vergaderinge van Korah, als sy gekijf tegen de HEERE maeckten, |
10 Ende de aerde haren mont op dede, ende verslondtse met Korah, als die vergaderinge storf: doe het vyer twee hondert ende vijftich mannen verteerde, ende werden tot een teecken. |
11 Maer de kinderen Korahs en storven niet. |
12 De sonen Simeons nae hare geslachten; van Nemuël het geslachte der Nemuëliten: van Iamin het geslachte der Iaminiten: van Iachin het geslachte der Iachiniten: |
13 Van Zerah, het geslachte der Zerahiten: van Saul het geslachte der Sauliten. |
14 Dat zijn de geslachten der Simeoniten: twee ende twintich duysent, ende twee hondert. |
15 De sonen Gads nae hare geslachten; van Zephon, het geslachte der Zephoniten: van Haggi, het geslachte der Haggiten: van Suni, het geslachte der Suniten: |
16 Van Ozni, het geslachte der Ozniten: van Heri, het geslachte der Heriten: |
17 Van Arod, het geslachte der Aroditen: van Areli, het geslachte der Areliten. |
18 Dat zijn de geslachten der sonen Gads, nae hare getelde, veertich duysent, ende vijf hondert. |
19 De sonen van Iuda waren, Er, ende Onan: maer Er, ende Onan storven inden lande Canaan. |
20 Also waren de sonen van Iuda nae hare geslachten; van Sela, het geslachte der Selaniten: van Perez, het geslachte der Pereziten: van Zerah, het geslachte der Zerahiten. |
21 Ende de sonen Perez waren; van Hezron, het geslachte der Hezroniten: van Hamul, het geslachte der Hamuliten. |
22 Dat zijn de geslachten van Iuda, nae hare getelde: ses en tseventich duysent, ende vijf hondert. |
23 De sonen Issaschars, nae hare geslachten, waren; [van] Tola het geslachte der Tolaïten; van Puva het geslachte der Puniten. |
24 Van Iasub, het geslachte der Iasubiten: van Simron, het geslachte der Simroniten. |
25 Dat zijn de geslachten Issaschars, nae hare getelde: vier en tsestich duysent, ende drie hondert. |
26 De sonen Zebulons, nae hare geslachten, waren; van Sered, het geslachte der Serediten: van Elon, het geslachte der Eloniten: van Iahleël, het geslachte der Iahleëliten. |
27 Dat zijn de geslachten der Zebuloniten, nae hare getelde: tsestich duysent, ende vijf hondert. |
28 De sonen Iosephs, nae hare geslachten, waren Manasse, ende Ephraim. |
29 De sonen Manasses waren; van Machir het geslachte der Machiriten: Machir nu gewan Gilead: van Gilead was het geslachte der Gileaditen. |
30 Dit zijn de sonen Gileads; [van] Iezer, het geslachte der Iezriten: van Helek, het geslachte der Helekiten. |
31 Ende [van] Asriël, het geslachte der Asriëliten: ende [van] Sechem, het geslachte der Sechemiten. |
32 Ende [van] Semida het geslachte der Semidaïten: ende [van] Hepher, het geslachte der Hepheriten. |
33 Doch Zelaphead de sone Hephers en hadde geene sonen; maer dochters: ende de namen der dochteren Zelapheads waren, Machla, ende Noa, Hogla, Milka, ende Tirza. |
34 Dat zijn de geslachten Manasses: ende hare getelde waren twee en vijftich duysent, ende seven hondert. |
35 Dit zijn de sonen Ephraims, nae hare geslachten; van Sutelah, het geslachte der Sutelahiten: van Becher, het geslachte der Becheriten: van Tahan, het geslachte der Tahaniten. |
36 Ende dit zijn de sonen Sutelahs: van Eran, het geslachte der Eraniten. |
37 Dat zijn de geslachten der sonen Ephraims, nae hare getelde; twee en dertich duysent, ende vijfhondert: Dat zijn de sonen Iosephs, nae hare geslachten. |
38 De sonen Benjamins, nae hare geslachten; van Bela, het geslachte der Belaïten: van Asbel, het geslachte der Asbeliten: van Ahiram, het geslachte der Ahiramiten: |
39 Van Sephupham, het geslachte der Suphamiten: van Hupham, het geslachte der Huphamiten. |
40 Ende de sonen Bela waren Ard, ende Naaman: [van Ard] het geslachte der Arditen: van Naaman, het geslachte der Naamiten. |
41 Dat zijn de sonen Benjamins, nae hare geslachten: ende hare getelde waren vijf en veertich duysent, ende ses hondert. |
42 Dit zijn de sonen van Dan nae hare geslachten; van Suham, het geslachte der Suhamiten: dat zijn de geslachten van Dan nae hare geslachten. |
43 Alle de geslachten der Suhamiten, nae hare getelde, waren vier en tsestich duysent, ende vier hondert. |
44 De sonen Asers nae hare geslachten; waren van Imna, het geslachte der Imnaïten: van Isvi, het geslachte der Isviten: van Beria het geslachte der Beriïten. |
45 Van de sonen Beria waren; van Heber het geslachte der Hebriten: van Malchiël, het geslachte der Malchiëliten. |
46 Ende de name der dochter Asers was Serah. |
47 Dat zijn de geslachten der sonen Asers, nae hare getelde, drie en vijftich duysent, ende vier hondert. |
48 De sonen van Naphtali, nae haere geslachten; van Iahzeël het geslachte der Iahzeëliten: van Guni, het geslachte der Guniten. |
49 Van Iezer, het geslachte der Iezeriten: van Sillem, het geslachte der Sillemiten. |
50 Dat zijn de geslachten van Naphtali, nae hare geslachten: ende hare getelde waren vijf en veertich duysent, ende vier hondert. |
51 Dat zijn de getelde der sonen Israëls, ses hondert duysent, een duysent, seven hondert ende dertich. |
52 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: |
53 Desen sal het lant uytgedeelt worden ten erffenisse, nae het getal der namen. |
54 Den genen die vele zijn, sult ghy hare erffenisse meerder maken, ende dien die weynich zijn, sult ghy hare erffenisse minder maken: Eenen yegelicken sal, nae sijne getelde, sijne erffenisse gegeven worden. |
55 Het lant nochtans sal door het lot gedeelt worden: nae de namen der stammen harer vaderen sullen sy erven. |
56 Nae het lot sal elcx erffenisse gedeelt worden, tusschen den velen, ende den weynigen. |
57 Dit zijn nu de getelde van Levi, nae hare geslachten; van Gerson, het geslachte der Gersoniten: van Kehath, het geslachte der Kehathiten: van Merari, het geslachte der Merariten. |
58 Dit zijn de geslachten van Levi, het geslachte der Libniten, het geslachte der Hebroniten, het geslachte der Mahliten, het geslachte der Musiten, het geslachte der Korhiten: Ende Kehath gewan Amram. |
59 Ende de naem der huysvrouwe Amrams was Iochebed de dochter van Levi, welcke [de huysvrouwe] Levi baerde in Egypten: ende dese baerde den Amram, Aaron, ende Mose, ende Mirjam hare suster. |
60 Ende den Aaron werden geboren Nadab, ende Abihu, Eleazar, ende Ithamar. |
61 Nadab nu, ende Abihu waren gestorven; doe sy vreemt vyer brachten voor het aengesicht des HEEREN. |
62 Ende hare getelde waren drie en twintich duysent, al wat manlick is, van een maent out, ende daer boven: want dese en werden niet getelt onder den kinderen Israëls, om dat hen geen erffenisse gegeven wert, onder den kinderen Israëls: |
63 Dat zijn de getelde van Mose, ende Eleazar den Priester: die de kinderen Israëls telden inde vlacke velden Moabs, aen de Iordane van Iericho. |
64 Ende onder dese en was niemant uyt de getelde, van Mose, ende Aaron den Priester; als sy de kinderen Israëls telden inde woestijne van Sinai. |
65 Want de HEERE hadde van die geseyt, dat sy in de woestijne gewisselick souden sterven: ende daer en was niemant van hen overgebleven, dan Caleb de sone van Iephunne, ende Iosua de sone van Nun. |