Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DE Last van het woort des HEEREN over het lant Chadrach, ende Damascus, desselven ruste: want de HEERE heeft een ooge [over] den mensche, gelijck [over] alle de stammen Israëls. |
2 Ende oock sal hy Hamath met de selve bepalen: Tyrus ende Zidon, hoe wel sy seer wijs is: |
3 Ende Tyrus sich sterckten gebouwt heeft, ende silver versamelt heeft als stof, ende fijn gout als slijck der straten. |
4 Siet, de Heere salse uyt het besitt stooten, ende hy sal hare vestinge in de zee verslaen: ende sy sal met vyere verteert worden. |
5 Askelon sal’t sien, ende sal vreesen, desgelijcks Gaza, ende sal groote smerte hebben, mitsgaders Ekron, dewijle ’t gene daer sy op sagen, [haer] heeft te schande gemaeckt: ende de Coninck uyt Gaza sal vergaen, ende Askelon en sal niet bewoont worden. |
6 Ende de bastaert sal te Asdod woonen, ende ick sal den hoochmoet der Philistynen uytroeyen. |
7 Ende ick sal sijn bloet uyt sijnen monde wech doen, ende sijne verfoeyselen van tusschen sijne tanden: also sal hy oock onsen Godt overblijven: ja hy sal zijn als een Vorst in Iuda, ende Ekron, als de Iebusiter. |
8 Ende ick sal my rontom mijn huys legeren, van wegen het heyrleger, van wegen den doorgaenden, ende van wegen den weder-keerenden, op dat de drijver niet meer door haer door en gae: want nu hebbe ick [het] met mijne oogen aengesien. |
9 Verheucht u seer, ghy dochter Zions, juycht ghy dochter Ierusalems, Siet u Coninck sal u komen, rechtveerdich, ende hy is een heylant: arm, ende rijdende op eenen esel, ende op een veulen, een jonck der eselinnen. |
10 Ende ick sal de wagenen uyt Ephraim uytroeyen, ende de peerden uyt Ierusalem: oock sal de strijt-boge uyt-geroeyt worden, ende hy sal den heydenen vrede spreken: ende sijne heerschappye sal zijn van zee tot aen zee, ende van de riviere tot aen de eynden der aerde. |
11 U oock aengaende [ ô Zion] door het bloet uwes verbonts, hebbe ick uwe gebondene uyt den kuyl daer geen water in en is, uyt-gelaten. |
12 Keert ghy-lieden weder tot de Sterckte, ghy gebondene die daer hopet: oock heden verkondige ick, dat ick u dobbel sal weder geven: |
13 Als ick my Iuda sal gespannen, [ende] ick Ephraim den boge sal gevult hebben: ende ick uwe kinderen, ô Zion, sal verweckt hebben tegen uwe kinderen, ô Grieckenlant, ende u gestelt sal hebben als het sweert eenes Helts. |
14 Ende de HEERE sal over haer-lieden verschijnen, ende sijne pijlen sullen uytvaren als een blixem: ende de Heere HEERE sal met de basuyne blasen, ende hy sal voort-treden met stormen uyt den zuyden. |
15 De HEERE der heyrscharen salse beschutten, ende sy sullen eten, na dat sy de slinger-steenen sullen t’ondergebracht hebben: sy sullen oock drincken [ende] een gedruys maken als de wijn: ende sy sullen vervult worden, gelijck het becken, gelijck de hoecken des altaers. |
16 Ende de HEERE hare Godt salse te dien dage behouden, als zijnde de cudde sijnes volcks: want gecroonde steenen sullen in sijn lant, als een baniere opgericht worden. |
17 Want hoe groot sal sijn goet wesen! ende hoe groot sal sijne schoonheyt wesen! het coorn sal de jongelingen, ende de most sal de jonckvrouwen sprekende maken. |