Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde de Engel die met my sprack, quam weder: ende hy weckte my op, gelijck eenen man die van sijnen slaep opgeweckt wort. |
2 Ende hy seyde tot my, Wat siet ghy? Ende ick seyde, Ick sie, ende siet, een geheel gouden Candelaer, ende een oly-kruycxken, boven des selven hooft, ende hare seven lampen daer op, die lampen hadden seven ende seven pijpen, de welcke boven sijn hooft waren: |
3 Ende twee olijf-boomen daer nevens, een ter rechter zijde van het olycruycxken, ende een tot des selven slincker zijde. |
4 Ende ick antwoordde, ende seyde tot den Engel die met my sprack, seggende, Mijn Heere, wat zijn dese dingen? |
5 Doe antwoordde de Engel die met my sprack, ende seyde tot my, En weet ghy niet wat dese dingen zijn? ende ick seyde, Neen, mijn Heere. |
6 Doe antwoordde hy, ende sprack tot my, seggende: Dit is het woort des HEEREN tot Zerubbabel, seggende, Niet door cracht, noch door gewelt, maer door mijnen Geest [sal ’t geschieden], seyt de HEERE der heyrscharen. |
7 Wie zijt ghy, ô grooten berch? voor het aengesichte Zerubbabels sult ghy worden tot een vlack velt: want hy sal den hooft-steen voortbrengen, [met] toe-roepingen, Genade, Genade zy den selven. |
8 Het woort des HEEREN geschiedde voorder tot my, seggende: |
9 De handen Zerubbabels hebben dit huys gegrontvest, sijne handen sullen’t oock voleynden: op dat ghy wetet, dat de HEERE der heyrscharen my tot ulieden gesonden heeft. |
10 Want wie veracht den dach der cleyne dingen? daer sich doch die sevene verblijden sullen, als sy het tinnen gewichte sullen sien in de hant Zerubbabels: Dat zijn de oogen des HEEREN, die het gantsche lant door-trecken. |
11 Voorder antwoordde ick, ende seyde tot hem, Wat zijn die twee olijf-boomen ter rechter zijde des Candelaers, ende aen sijne slincker zijde? |
12 Ende andermael antwoordende, so seyde ick tot hem, Wat zijn die twee tacxkens der olijf-boomen, welcke in de twee goudene kruycken zijn, die gout van haer gieten? |
13 Ende hy sprack tot my, seggende, En weet ghy niet wat dese zijn? ende ick seyde, Neen, mijn Heere. |
14 Doe seyde hy, Dese zijn de twee olye-tacken, welcke voor den Heere der gantscher aerde staen. |