Statenvertaling.nl

sample header image

Haggaï 1 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Haggaï 1

1 IN den tweeden jare des Conincx Darij, in de seste maent, op den eersten dach der maent, geschiedde het woort des HEEREN door den dienst van Haggai den Prophete, tot Zerubbabel, den sone Sealtiëls den Vorst van Iuda, ende tot Iosua, den sone van Iozadak, den Hoogen-Priester, seggende:
2 Alsoo spreeckt de HEERE der heyrscharen, seggende, Dit volck seyt, De tijt en is niet gecomen, de tijt dat des HEEREN huys gebouwet worde.
3 Ende het woordt des HEEREN gheschiedde door den dienst des Propheten Haggai, seggende:
4 Isset voor ulieden wel de tijt, dat ghy woont in uwe ghewelfde huysen, ende sal dit Huys woest zijn?
5 Nu dan, also seyt de HEERE der heyrscharen, Stelt u herte op uwe wegen.
6 Ghy zaeyt vele, ende ghy brenght weynich in: ghy etet, maer niet tot versadinghe, ghy drinckt, maer niet tot droncken worden toe, ghy cleedet u, maer niet tot uwer verwarminge: ende die loon ontfanght, die ontfanght dien loon in eenen door-geboorden buydel.
7 Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen: Stelt u herte op uwe wegen.
8 Climt op ’t gheberchte, ende brenght hout aen, ende bouwet dit Huys, ende ick sal een wel-gevallen daer aen hebben, ende verheerlickt worden, seyt de HEERE,
9 Ghy siet omme na vele, maer siet, ghy bekomt weynich, ende als ghy ’t in huys gebracht hebt, soo blase ick daer in: waerom dat? spreeckt de HEERE der heyrscharen; Om mijnes huys wille ’twelck woest is, ende dat ghy loopt elck voor sijn eygen huys.
10 Daerom onthouden haer de hemelen over u datter geen dauw en is, ende het lant onthoudt sijne vruchten.
11 Want ick hebbe een droochte gheroepen over het lant, ende over de berghen, ende over het coorn, ende over den most, ende over de olye, ende over ’t gene dat de aerdbodem soude voort-brenghen: oock over de menschen, ende over de beesten, ende over allen arbeyt der handen.
12 Doe hoorde Zerubbabel de sone Sealtiëls, ende Iosua de sone Iozadaks, de Hooghe-priester, ende al het overblijfsel des volcks, nae de stemme des HEEREN hares Godts, ende na de woorden des propheten Haggai, gelijck als hem de HEERE hare Godt ghesonden hadde: ende het volck vreesde voor het aengesichte des HEEREN.
13 Doe sprack Haggai de bode des HEEREN in de bootschap des HEEREN, tot den volcke, seggende: Ick ben met ulieden, spreeckt de HEERE.
14 Ende de HEERE verweckte den geest Zerubbabels des soons Sealtiëls, des Vorsts van Iuda: ende den geest Iosua des soons Iozadaks, des Hoogen-priesters, ende den geest van het gantsche overblijfsel des volcx: ende sy quamen ende maeckten het werck in’t Huys des HEEREN der heyrscharen hares Godts.

Einde Haggaï 1