Statenvertaling.nl

sample header image

Leviticus 20 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Leviticus 20

1 VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:
2 Ghy sult oock tot de kinderen Israëls seggen; Een yeder uyt de kinderen Israëls, ofte uyt de vreemdelingen, die in Israël, als vreemdelingen verkeeren, die van sijn zaet den Molech gegeven sal hebben, sal sekerlick gedoodt worden: het volck des lants sal hem met steenen steenigen.
3 Ende ick sal mijn aengesicht tegen dien man setten, ende sal hem uyt het midden sijnes volcks uytroeyen: want hy van sijn zaet den Molech gegeven heeft, op dat hy mijn Heylichdom ontreynigen, ende mijnen heyligen Naem ontheyligen soude.
4 Ende indien het volck des lants hare oogen eenichsins verbergen sal van dien man, als hy van sijn zaet den Molech sal gegeven hebben, dattet hem niet en doode,
5 So sal ick mijn aengesicht tegen dien man, ende tegen sijn huysgesin setten: ende ick sal hem, ende alle de gene, die hem na hoereren, om den Molech na te hoereren, uyt het midden hares volcks uytroeyen.
6 Wanneer eene ziele is die haer tot de waerseggers, ende tot de Duyvels-konstenaren sal gekeert hebben, om die na te hoereren, so sal ick mijn aengesicht tegen die ziele setten, ende salse uyt het midden hares volcks uytroeyen.
7 Daerom heyliget u, ende weest heylich: want ick ben de HEERE uwe Godt.
8 Ende onderhoudet mijne insettingen, ende doet de selve: ick ben de HEERE, die u heyligt.
9 Alsser yemant is, die sijnen Vader, ofte sijne Moeder sal gevloeckt hebben, die sal sekerlick gedoodt worden: hy heeft sijnen vader, ofte sijne moeder gevloeckt; sijn bloet is op hem.
10 Een man oock die met yemants huysvrouwe sal overspel gedaen hebben, dewijle hy met sijnes naestens wijf overspel gedaen heeft, sal sekerlick gedoodt worden, de overspeelder, ende de overspeeldersse.
11 Ende een man, die by sijnes vaders huysvrouwe sal gelegen hebben, heeft sijnes vaders schaemte ontdeckt: sy beyde sullen sekerlick gedoodt worden; haer bloet is op hen.
12 Insgelijcks als een man, by sijnes soons wijf sal gelegen hebben, sy sullen beyde sekerlick gedoodt worden: sy hebben eene grouwelicke vermenginge gedaen; haer bloet is op hen.
13 Wanneer oock een man by een mans-persoon sal gelegen hebben, met vrouwelicke byligginge, sy beyde hebben eenen grouwel gedaen: sy sullen sekerlick gedoodt worden; haer bloet is op hen.
14 Ende wanneer een man eene vrouwe, ende hare moeder sal genomen hebben, ’t is een schendelicke daet: men sal hem, ende die selve met vyere verbranden, op dat geen schendelicke daet in’t midden van u en zy.
15 Daer toe als een man by een vee sal gelegen hebben, hy sal sekerlick gedoodt worden: oock sult ghy lieden het beest dooden.
16 Alsoo wanneer eene vrouwe tot eenich beest genaedert sal zijn, om daer mede te doen te hebben, so sult ghy die vrouwe, ende dat beest dooden: sy sullen sekerlick gedoodt worden; haer bloet is op hen.
17 Ende als een man sijne suster, de dochter sijnes vaders, ofte de dochter sijner moeder sal genomen hebben, ende hy hare schaemte gesien, ende sy sijne schaemte sal gesien hebben, het is eene schandvlecke: daerom sullen sy voor de oogen der kinderen hares volcks uytgeroeyt worden: hy heeft de schaemte sijner suster ontdeckt, hy sal sijne ongerechticheyt dragen.
18 Ende als een man by eene vrouwe die hare kranckheyt heeft, sal gelegen, ende hare schaemte ontdeckt, hare fonteyne ontbloot, ende sy selve de fonteyne hares bloets ontdeckt sal hebben: so sullen sy beyde uyt het midden hares volcks uytgeroeyt worden.
19 Daer toe en sult ghy de schaemte der suster uwer moeder, ende der suster uwes vaders niet ontdecken: dewijle hy sijne naebestaende ontbloot heeft, sullense hare ongerechticheyt dragen.
20 Als oock een man by sijne moeye sal gelegen hebben, hy heeft de schaemte sijnes ooms ontdeckt: sy sullen hare sonde dragen; sonder kinderen sullense sterven.
21 Ende wanneer een man sijns broeders huysvrouwe sal genomen hebben, het is onreynicheyt: hy heeft de schaemte sijns broeders ontdeckt, sy sullen sonder kinderen zijn.
22 Onderhoudet dan alle mijne insettingen, ende alle mijne rechten, ende doet de selve: op dat u dat lant, daer henen ick u brenge, om daer in te woonen, niet uyt en spouwe.
23 Ende en wandelt niet in de insettingen des volcks, het welcke ick voor u aengesichte uytwerpe: want alle dese dingen hebben sy gedaen: daerom ben ick harer verdrietich geworden.
24 Ende ick hebbe u geseyt; ghy sult haer lant erffelick besitten, ende ick sal u dat geven, op dat ghy het selve erffelick besit, een lant vloeyende van melck, ende honich: ick ben de HEERE uwe Godt, die u vande volckeren afgesondert hebbe.
25 Daerom sult ghy onderscheyt maken tusschen reyne, ende onreyne beesten, ende tusschen het onreyn, ende het reyn gevogelte: ende ghy en sult uwe zielen niet verfoeyelick maken aen de beesten, ende aen het gevogelte, ende aen al wat op den aerdbodem kruypt, het welcke ick voor u afgesondert hebbe, op dat ghy ’t onreyn houdet.
26 Ende ghy sult my heylich zijn, want ick de HEERE ben heylich: ende ick hebbe u vande volckeren afgesondert, op dat ghy mijne soudet zijn.
27 Als nu een man ofte vrouwe, in sich eenen waerseggenden geest sal hebben, ofte een duyvels-konstenaer sal zijn, sy sullen sekerlick gedoodt worden: men sal de selve met steenen steenigen, haer bloet is op hen.

Einde Leviticus 20