Statenvertaling.nl

sample header image

Leviticus 18 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Leviticus 18

1 VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:
2 Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende segt tot hen: Ick ben de HEERE uwe Godt.
3 Ghy en sult niet doen nae de wercken des Egyptischen lants, daer in ghy gewoont hebt: nochte nae de wercken des lants Canaan, daer henen ick u brenge, en sult ghy niet doen, ende en sult in hare insettingen niet wandelen.
4 Mijne rechten sult ghy doen, ende mijne insettingen sult ghy houden, om in die te wandelen: Ick ben de HEERE uwe Godt.
5 Iae mijne insettingen, ende mijne rechten sult ghy houden; Welck mensche de selve sal doen, die sal door de selve leven: Ick ben de HEERE.
6 Niemant en sal tot eenige naebestaende sijnes vleesches naederen, om de schaemte te ontdecken: Ick ben de HEERE.
7 Ghy en sult de schaemte uwes Vaders, ende uwer Moeder schaemte niet ontdecken: sy is uwe Moeder, ghy en sult hare schaemte niet ontdecken.
8 Ghy en sult de schaemte der huysvrouwe uwes Vaders niet ontdecken: het is de schaemte uwes vaders.
9 De schaemte uwer Suster, der dochter uwes vaders, ofte der dochter uwer moeder, te huys geboren, ofte buyten geboren; hare schaemte en sult ghy niet ontdecken.
10 De schaemte der dochter uwes soons, ofte der dochter uwer dochter, hare schaemte en sult ghy niet ontdecken: want sy zijn uwe schaemte.
11 De schaemte vande dochter der huysvrouwe uwes vaders, die uwen vader geboren is, (sy is uwe suster) hare schaemte en sult ghy niet ontdecken.
12 Ghy en sult de schaemte van de Suster uwes vaders niet ontdecken: sy is uwes vaders naebestaende.
13 Ghy en sult de schaemte van de suster uwer moeder niet ontdecken: want sy is uwer moeder naebestaende.
14 Ghy en sult de schaemte van den Broeder uwes vaders niet ontdecken: tot sijne huysvrouwe en sult ghy niet naederen, sy is uwe moeye.
15 Ghy en sult de schaemte uwer schoon-dochter niet ontdecken: sy is uwes soons huysvrouwe, ghy en sult hare schaemte niet ontdecken.
16 Ghy en sult de schaemte der huysvrouwe uwes broeders niet ontdecken: het is de schaemte uwes broeders.
17 Ghy en sult de schaemte eener vrouwe, ende harer dochter niet ontdecken: de dochter hares soons, noch de dochter harer dochter en sult ghy niet nemen, om hare schaemte te ontdecken, sy zijn naebestaende, het is een schendelicke daet.
18 Ghy en sult oock geene vrouwe tot hare suster nemen: om [haer] te benauwen, mits hare schaemte neffens haer, in haer leven te ontdecken.
19 Oock en sult ghy tot de vrouwe inde af-sonderinge harer onreynicheyt niet naederen, om hare schaemte te ontdecken.
20 Ende ghy en sult niet liggen by uwes naesten huysvrouwe ter bezadinge, om met haer onreyn te worden.
21 Ende van uwen zade en sult ghy niet geven, om voor den Molech door [’t vyer] te doen gaen: ende den naem uwes Godts en sult ghy niet ontheyligen; Ick ben de HEERE.
22 By een mans-persoon en sult ghy niet liggen met vrouwelicke byligginge: dat is een grouwel.
23 Insgelijcks en sult ghy by geen Beest liggen, om daer mede onreyn te worden: eene vrouwe oock en sal niet staen voor een beest, om daer mede te doen te hebben; het is eene grouwelicke vermenginge.
24 En verontreynigt u niet met eenige van dese: want de Heydenen die ick van u aengesicht uytwerpe, zijn met allen desen verontreyniget:
25 So dat het lant onreyn is, ende ick over het selve sijne ongerechticheyt besoecke: ende het lant sijne inwoonderen uytspouwt.
26 Maer ghy sult mijne insettingen, ende mijne rechten onderhouden, ende van alle die grouwelen niets doen, inboorlinck, nochte vreemdelinck, die in’t midden van u als vreemdelinck verkeert.
27 Want de lieden deses lants, die voor u geweest zijn, hebben alle dese grouwelen gedaen: ende het lant is onreyn geworden.
28 Dat u dat lant niet uyt en spouwe; als ghy het selve sult verontreyniget hebben: gelijck alst het volck, dat voor u was, uytgespogen heeft.
29 Want al wie eenige van dese grouwelen doen sal; die zielen, diese doen, sullen uyt het midden van haer volck uytgeroeyet worden.
30 Daerom sult ghy mijn bevel onderhouden, dat ghy niet en doet van die grouwelicke insettingen, die voor u zijn gedaen geweest, ende u daer mede niet en verontreyniget: Ick ben de HEERE uwe Godt.

Einde Leviticus 18