Statenvertaling.nl

sample header image

Daniël 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Daniël 5

1 DE Koninck Belsazar, maeckte een groote maeltijt sijnen duysent Geweldigen: ende hy dronck wijn voor die duysent.
2 Als Belsazar den wijn geproeft hadde, seyde hy, datmen de gouden ende silveren vaten voort-brengen soude, die sijn Vader Nebucadnezar uyt den Tempel die te Ierusalem geweest was, wech gevoert hadde: op dat de Koninck, ende sijne Geweldige, sijne wijven, ende sijne by-wijven uyt de selve droncken.
3 Doe brachtmen voort de gouden vaten, diemen uyt den Tempel des huyses Godes, die te Ierusalem geweest was, wech gevoert hadde: ende de Koninck, ende sijne Geweldige, sijne wijven, ende sijne by-wijven, droncken daer uyt.
4 Sy droncken den wijn, ende presen de gouden, ende de silveren, de coperen, de yseren, de houten, ende de steenen Goden.
5 Ter selver ure quamen daer vingeren van eenes menschen hant voort, die schreven tegen over den candelaer, op den calck van den wandt des Konincklicken paleys, ende de Koninck sach het deel der hant die daer schreef.
6 Doe veranderde sich de glans des Konincks, ende sijne gedachten verschrickten hem: ende de banden sijner lendenen wierden los, ende sijne knyen stieten tegen malcanderen aen.
7 [So dat] de Koninck met crachte riep: datmen de sterre-kijckers, de Chaldeen, ende de waerseggers inbrengen soude: [ende] de Koninck antwoordde ende seyde, tot de Wijse van Babel, dat alle man die dese schrift lesen, ende der selver uytlegginge my te kennen sal geven, die sal met purper gecleedt worden, met een gouden keten om sijnen hals, ende hy sal de derde heerscher in dit Koninckrijcke zijn.
8 Doe quamen alle de Wijse des Konincks in: maer sy en konden dese schrift niet lesen, nochte den Koninck der selver uytlegginge bekent maken.
9 Doe verschrickte de Koninck Belsazar seer, ende sijn glans wiert aen hem verandert, ende sijne Geweldige wierden verbaest.
10 Om dese woorden des Konincks, ende sijner Geweldigen, ginck de Koninginne in het huys der maeltijt: De Koninginne sprack, ende seyde: ô Koninck, leeft in eeuwicheyt, en laet u uwe gedachten niet verschricken, noch uwen glans niet verandert worden:
11 Daer is een man in u Koninckrijcke, in wien de geest der heyliger Goden is, want in de dagen uwes Vaders is by hem gevonden licht, ende verstant, ende wijsheyt, gelijck de wijsheyt der Goden is: daerom stelde hem de Koninck Nebucadnezar uw’ Vader, tot een Overste der tooveraers, der sterre-kijckers, der Chaldeen, [ende] der waerseggers; uw’ Vader, ô Koninck:
12 Om dat een voortreffelicke geest, ende wetenschap, ende verstant eenes die droomen uytlegt, ende der aenwijsinge van raetselen, ende eenes die knoopen ontbindt, gevonden wiert, in hem, in Daniel, dien de Koninck den name Belsazar gaf: laet nu Daniel geroepen worden, die sal de uytlegginge te kennen geven.
13 Doe wiert Daniel voor den Koninck ingebracht: De Koninck antwoordde ende seyde tot Daniel, Zijt ghy die Daniel, een uyt de gevanckelick wech-gevoerde van Iuda, die de Koninck, mijn Vader, uyt Iuda gebracht heeft?
14 Ick hebbe doch van u gehoort, dat de geest der Goden in u is, ende datter licht, ende verstant, ende voortreffelicke wijsheyt in u gevonden wort:
15 Nu so zijn voor my ingebracht de wijse, [ende] de sterrekijckers, om dese schrift te lesen, ende der selver uytlegginge my bekent te maken: maer sy en kunnen de uytlegginge deser woorden niet te kennen geven:
16 Doch van u hebbe ick gehoort, dat ghy uytlegginge cont geven, ende knoopen ontbinden: nu, indien ghy dese schrift sult kunnen lesen, ende hare uytlegginge my bekent maken, ghy sult met purper becleedt worden, met een gouden keten om uwen hals, ende ghy sult de derde heerscher in dit Koninckrijcke zijn.
17 Doe antwoordde Daniel, ende seyde voor den Koninck, Hebt uwe gaven voor u selven, ende uwe vereeringen geeft aen eenen anderen: ick sal nochtans de schrift den Koninck lesen, ende de uytlegginge sal ick hem bekent maken.
18 Wat u aengaet, ô Koninck, de Alderhoochste Godt heeft uwen Vader Nebucadnezar het Koninckrijcke, ende grootheyt, ende eere, ende heerlickheyt gegeven:
19 Ende van wegen de grootheyt die hy hem gegeven hadde, beefden ende zitterden alle volckeren, natien, ende tongen voor hem: dien hy wilde, doodde hy, ende dien hy wilde, behielt hy in’t leven, ende dien hy wilde, verhoochde hy, ende dien hy wilde, vernederde hy.
20 Maer doe sich zijn herte verhief, ende sijn geest verstijft wiert ter hoovaerdye: wiert hy van den throon sijnes Koninckrijcks afgestooten, ende men nam de eere van hem wech.
21 Ende hy wiert van de kinderen der menschen verstooten, ende sijn herte wiert den beesten gelijck gemaeckt, ende sijne wooninge was by de wout-ezelen, men gaf hem gras te smaken gelijck de ossen, ende sijn lichaem wiert van den dauw des hemels nat gemaeckt, tot dat hy bekende, dat Godt de Alderhoochste, heerscher is over de Koninckrijcken der menschen, ende over de selve stelt wien hy wil.
22 Ende ghy Belsazar sijn sone, en hebt u herte niet vernedert, alhoewel ghy dit alles wel geweten hebt.
23 Maer ghy hebt u verheven tegen den Heere des hemels, ende men heeft de vaten sijnes huys voor u gebracht, ende ghy, ende uwe Geweldige, uwe wijven, ende uwe bywijven, hebben wijn uyt de selve gedroncken, ende de Goden van silver, ende gout, coper, yser, hout, ende steen, die niet en sien noch hooren, noch weten, hebt ghy gepresen: maer dien Godt, in wiens hant uwen adem is, ende by wien alle uwe paden zijn, en hebt ghy niet verheerlickt:
24 Doe is dat deel der hant van hem gesonden, ende dese schrift geteeckent geworden.
25 Dit nu is de schrift, die daer geteeckent is, Mene Mene, Tekel, Upharsin.
26 Dit is de uytlegginge deser woorden, Mene, Godt heeft u Coninckrijcke getelt, ende hy heeftet voleyndet.
27 Tekel, Ghy zijt in weegschalen gewogen, ende ghy zijt te licht gevonden.
28 Peres, U Koninckrijcke is verdeylt, ende ’t is den Meden ende den Persen gegeven.
29 Doe beval Belsazar, ende sy becleedden Daniel met purper, met een gouden keten om sijnen hals, ende sy riepen over luyt van hem, dat hy de derde heerscher in dat Koninckrijcke was.
30 In die selve nacht wiert Belsazar der Chaldeen Koninck gedoodt.

Einde Daniël 5