Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde ghy menschen kint, neemt u een scherp mes; een scheermes der barbieren sult ghy u nemen: ’t welcke ghy sult laten gaen over u hooft, ende over uwen baert: daernae sult ghy u een weechschale nemen, ende die [hayren] deylen. |
2 Een derden deel sult ghy in’t midden der stadt met vyer verbranden, nae dat de dagen der belegeringe vervullet worden: dan sult ghy een derden deel nemen, slaende met een sweert rontom het selve: ende een derden deel sult ghy inden wint stroyen; want ick sal het sweert achter hen uyt trecken. |
3 Ghy sult oock weynige in getale daer van nemen, ende in uwe slippen binden. |
4 Ende noch sult ghy van die nemen, ende die werpen in’t midden des vyers, ende sultse verbranden met vyer: daer uyt sal voortcomen een vyer tegen het geheele huys van Israël. |
5 Alsoo seyt de Heere HEERE: Dit is Ierusalem, de welcke ick in ’t midden der Heydenen geset hebbe; ende landen rontom haer henen. |
6 Doch sy heeft mijne rechten verandert in godtloosheyt meer dan de Heydenen, ende mijne insettingen meer dan de landen die rontom haer zijn: want sy hebben mijne rechten verworpen, ende in mijne insettingen, en hebben sy niet gewandelt. |
7 Daerom seyt de Heere HEERE alsoo; Dewijle ghylieden dies meer gemaeckt hebt dan de Heydenen die rontom u zijn, in mijne insettingen niet gewandelt en hebbet, ende mijne rechten niet gedaen en hebbet, selfs nae de rechten der Heydenen die rontomme u zijn niet gedaen en hebbet: |
8 Daerom seyt de Heere HEERE alsoo; Siet, ick [wil] aen u, ja Ick: want ick sal gerichten in’t midden van u oeffenen, voor de oogen van die Heydenen. |
9 Ende ick sal oner u doen ’t gene ick niet gedaen en hebbe, ende desgelijcx ick voortaen niet doen en sal, om aller uwer grouwelen wille. |
10 Daerom sullen de vaders de kinderen eten in ’t midden van u; ende de kinderen sullen hare vaderen eten: ende ick sal gerichten onder u oeffenen, ende sal al u overblijfsel in alle winden verstroyen. |
11 Daerom [soo waerachtich als] ick leve, spreeckt de Heere HEERE; (om dat ghy mijn Heylichdom verontreynicht hebbet met alle uwe verfoeyselen, ende met alle uwe grouwelen) so ick oock niet daerom [u] verminderen, ende mijne ooge [u] niet verschoonen en sal, ende ick oock niet en sal sparen? |
12 Een derde deel van u sal vande pestilentie sterven, ende sal door honger in ’t midden van u te niete worden, ende een derde deel sal in het sweert vallen rontom u: ende een derden deel sal ick in alle winden verstroyen, ende ick sal het sweert achter hen uyttrecken. |
13 Also sal mijnen toorn volbracht worden, ende ick sal mijne grimmicheyt op hen doen rusten, ende my troosten: ende sy sullen weten, dat ick de HEERE in mijnen yver gesproken hebbe, als ick mijne grimmicheyt tegen hen volbracht sal hebben. |
14 Daer toe sal ick u ter woestheyt, ende ter smaetheyt setten, onder de Heydenen, die rontom u zijn; voor de oogen van allen den genen, die voorby gaet. |
15 So sal de smaetheyt, ende hoon, een onderwijs, ende ontsettinge den Heydenen zijn die rontom u zijn; wanneer ick over u gerichten in toorne, ende grimmicheyt, ende in grimmige straffen oeffenen sal: Ick de HEERE hebbe [het] gesproken. |
16 Wanneer ick de boose pijlen des hongers tegen hen uytsenden sal, die ten verderve zijn sullen, die ick uytsenden sal om u te verderven; so sal ick den honger over u vermeerderen, ende u den staf des broots breken. |
17 Ia honger, ende boos gedierte, die u van kinderen berooven sullen, sal ick over u senden; oock sal pestilentie, ende bloet onder u ommegaen; ende het sweert sal ick over u brengen: Ick de HEERE hebbe [het] gesproken. |