Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ALs ghylieden nu het lant sult doen vallen in erffenisse, so sult ghy een hefoffer den HEERE offeren, [tot] eene heylige plaetse, van den lande; de lengte sal zijn, de lengte van vijf ende twintich duysent [meet-rieten], ende de breette tien duysent: dat sal in sijne geheele grenze rontom heylich zijn. |
2 Hier van sullen tot het heylichdom zijn, vijf hondert met vijf hondert, vierkant rontom: ende het sal vijftich ellen hebben [tot] een buyten ruym rontom. |
3 Also sult ghy meten van dese mate, de lengte van vijf en twintich duysent, ende de breette van tien duysent: ende daer in sal’t heylichdom zijn [met] het heylige der heyligen. |
4 Dat sal eene heylige plaetse zijn van den lande; sy sal zijn voor de Priesteren die het heylichdom bedienen, die naederen om den HEERE te dienen: ende ’tsal hen eene plaetse zijn tot huysen, ende eene heylige plaetse voor’t heylichdom. |
5 Voorts sullen de Leviten, de Dienaers des huyses, oock de lengte hebben van vijf ende twintich duysent, ende de breette van tien duysent, haerlieden tot eene besittinge, [voor] twintich kameren. |
6 Ende [tot] besittinge vande stadt sullet ghy geven, de breette van vijf duysent, ende de lengte van vijf ende twintich duysent, tegen over het heylich hef-offer: voor het gantsche huys Israëls sal’t zijn. |
7 De Vorst nu sal [sijn deel] hebben van dese ende van gene zijde des heyligen hef-offers ende der besittinge der stadt, voor aen’t heylich hef-offer, ende voor aen de besittinge der Stadt; van den wester-hoeck westwaert, ende van den oorster-hoeck oostwaert: ende de lengte sal zijn tegen over een der deelen, van de wester-grenze tot de ooster-grenze toe. |
8 Dit lant aengaende, ’tsal hem tot eene besittinge zijn in Israël: ende mijne Vorsten en sullen mijn volck niet meer verdrucken, maer den huyse Israëls het lant laten, nae hare stammen. |
9 Alsoo seyt de Heere HEERE; ’Tis te veel voor u, ghy Vorsten Israëls; doet gewelt ende verstooringe wech, ende doet recht ende gerechticheyt: neemt uwe uytstootingen op van mijn volck, spreeckt de Heere HEERE. |
10 Eene rechte Wage, ende een recht Epha, ende eenen rechten Bath sult ghylieden hebben. |
11 Een Epha, ende een Bath sullen van eenerleye mate zijn, dat een Bath het tiende deel van een Homer houde: oock een Epha het tiende deel van eenen Homer; de mate daer van sal zijn nae den Homer. |
12 Ende de Sikel sal zijn van twintich Gera: twintich sikelen, vijf ende twintich sikelen, ende vijftien sikelen, sal ulieden een pont zijn. |
13 Dit is het hef-offer, dat ghylieden offeren sult: het seste deel eenes Epha van eenen Homer tarwe; oock sullet ghy het seste deel eenes Epha geven van eenen Homer gersten. |
14 Aengaende de insettinge van olye, van een Bath olye; [ghy sult offeren] het tiende deel van een Bath uyt een Cor, ’twelck is een Homer van tien Bath: want tien Bath zijn een Homer. |
15 Voorts een lam uyt de kudde, uyt de twee hondert, uyt het water-rijcke lant van Israël; tot spijs-offer, ende tot brand-offer, ende tot danck-offeren, om versoeninge over hen te doen, spreeckt de Heere HEERE. |
16 Al het volck des lants, sullen in dit hef-offer zijn: voor den Vorst in Israël. |
17 Ende het sal den Vorst opliggen [te offeren] de brand-offeren, ende het spijsoffer, ende het dranckoffer, op de Feesten, ende op de nieuwe maenden, ende op de Sabbathen, op alle gesette hoochtijden des huyses Israëls: hy sal het sondoffer, ende het spijsoffer, ende het brandoffer, ende de danckofferen doen, om versoeninge te doen voor den huyse Israëls. |
18 Alsoo seyt de Heere HEERE; In de eerste [maent], op den eersten der maent, sult ghy eenen volkomenen varre, een jonck rundt, nemen: ende ghy sult het heylichdom ontsondigen. |
19 Ende de Priester sal van het bloet des sond-offers nemen, ende doen’t aende posten des huyses, ende aen de vier hoecken van het afsetsel des Altaers: ende aen de posten van de poorte des binnensten voorhofs. |
20 Alsoo sult ghy oock doen op den sevenden in die maent; van wegen den afdwalenden, ende van wegen den slechten: also sult ghylieden het huys versoenen. |
21 In de eerste [maent], op den veertienden dach der maent, sal u-lieden het Paeschen zijn: een Feest van seven dagen; ongesuerde brooden salmen eten. |
22 Ende de Vorst sal op den selven dach, voor sich selven, ende voor al’t volck des lants, bereyden eenen varre des sondoffers. |
23 Ende de seven dagen des Feests sal hy een brandoffer den HEERE bereyden, van seven varren, ende seven rammen, [die] volkomen zijn, dagelicx, de seven dagen [lanck]: ende een sondoffer van eenen geyten-bock, dagelicx. |
24 Oock sal hy een spijsoffer bereyden, een Epha tot eenen varre, ende een Epha tot eenen ram: ende een Hin olye tot een Epha. |
25 In de sevende [maent], op den vijftienden dach der maent, sal hy op het Feest van gelijcken doen, seven dagen [lanck]: gelijck het sond-offer, gelijck het brand-offer, ende gelijck het spijs-offer, ende gelijck de olye. |