Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 29 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezechiël 29

1 INden tienden jare, inde tiende [maent], op den twaelfsten der maent, geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende:
2 Menschen kint , sett u aengesichte tegen Pharao, den Coninck van Egypten: ende propheteert tegen hem, ende tegen het gantsch Egypten.
3 Spreeckt, ende segt, Soo seyt de Heere HEERE; Siet ick [wil] aen u, ô Pharao, Coninck van Egypten; dien grooten Zee-draeck, die in’t midden sijner rivieren leyt: Die daer seyt, Mijne Riviere is mijne, ende ick heb die voor my gemaeckt.
4 Maer ick sal haken in uwe kaken doen, ende den visch uwer rivieren aen uwe schubben doen kleven: ende ick sal u uyt het midden uwer rivieren optrecken, ende al de visch uwer rivieren sal aen uwe schubben kleven.
5 Ende ick sal u verlaten, inde woestijne, u, ende al den visch uwer rivieren; op het open velt sult ghy vallen; ghy en sult niet versamelt noch vergadert worden: aen ’t gedierte der aerde, ende aen ’t gevogelte des hemels heb ick u ter spijse gegeven.
6 Ende alle de inwoonders van Egypten sullen weten, dat ick de HEERE ben: om dat sy den huyse Israëls eenen riedt-staf geweest zijn.
7 Als sy u by uwe hant grepen, so wiert ghy gebroken, ende spletet hen alle zijden: ende als sy op u leunden, so wiert ghy verbroken, ende lietet alle lendenen op haer selven staen.
8 Daerom, soo seyt de Heere HEERE; Siet ick sal het sweert over u brengen: ende ick sal uyt u mensch ende beest uytroeyen.
9 Ende Egypten-lant sal worden tot eene wildernisse ende woestheyt; ende sy sullen weten, dat ick de HEERE ben: om dat hy seyt, De Riviere is mijne, ende ick heb [die] gemaeckt.
10 Daerom, siet ick wil aen u, ende aen uwe Riviere: ende ick sal Egyptenlant stellen tot woeste wilde eensaemheden, van den toren Syene af, tot aen de lantpale van Moorenlant.
11 Geen menschen-voet en sal door’t selve doorgaen, noch geen beesten-voet en sal door’t selve doorgaen: ende het sal veertich jaer onbewoont zijn.
12 Want ick sal Egypten-lant stellen [tot] eene verwoestinge in’t midden der verwoeste landen, ende sijne steden sullen eene woestheyt zijn in’t midden der verwoeste steden, veertich jaer: ende ick sal de Egyptenaers verstroyen onder de heydenen, ende salse verspreyden in de landen.
13 Maer soo seyt de Heere HEERE: ten eynde van veertich jaer, sal ick de Egyptenaers vergaderen uyt de volcken, daer henen sy verstroyt zijn geworden.
14 Ende ick sal de gevanckenisse der Egyptenaren wenden, ende haer wederbrengen in den lande Pathros, in’t lant hares koophandels: ende aldaer sullen sy een nedrich Coninckrijck zijn.
15 Ende het sal nedriger zijn dan de [andere] Coninckrijcken, ende sich niet meer verheffen boven de heydenen: want ick salse verminderen, datse niet en sullen heerschen over de heydenen.
16 Ende het en sal den huyse Israëls niet meer zijn tot een vertrouwen, dat der ongerechticheyt doe gedencken, wanneerse nae haerlieden omsien: maer sy sullen weten, dat ick de Heere HEERE ben.
17 Voorts gebeurdet in’t seven ende twintichste jaer, inde eerste [maent], op den eersten der maent; [dat] het woort des HEEREN tot my geschiedde, seggende:
18 Menschen kint, Nebucadrezar, de Coninck van Babel, heeft sijn heyr eenen grooten dienst doen dienen tegen Tyrus; alle hoofden zijn kael geworden, ende alle zijden zijn uytgepluckt: Ende noch hy, noch sijn heyr, en heeft geen loon gehadt van wegen Tyrus, voor den dienst, dien hy tegen haer gedient heeft.
19 Daerom, soo seyt de Heere HEERE; Siet ick sal Nebucadrezar, den Coninck van Babel, Egypten-lant geven: ende hy sal desselven menichte wechvoeren, ende desselven buyt buyten, ende desselven roof rooven, ende het sal den loon zijn voor sijn heyr.
20 [Tot] sijn arbeyts-loon, om dat hy tegen haer gedient heeft, heb ick hem Egyptenlant gegeven, om datse voor my gewrocht hebben, spreeckt de Heere HEERE.
21 Te dien dage sal ick den hoorn van het huys Israëls doen uytspruyten, ende u openinge des monts geven in’t midden van hen, ende sy sullen weten, dat ick de HEERE ben.

Einde Ezechiël 29