Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 25 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezechiël 25

1 ENde des HEEREN woort geschiedde tot my, seggende:
2 Menschen kint, sett u aengesichte tegen de kinderen Ammons: ende propheteert tegen de selve.
3 Ende segt tot de kinderen Ammons; Hooret des Heeren HEEREN woort: Alsoo seyt de Heere HEERE, Omdat ghy geseyt hebt, Heah, over mijn heylichdom, als’t ontheylicht wert, ende over het lant Israëls als’t verwoest wert, ende over het huys Iuda alsse in gevanckenisse gingen;
4 Daerom, siet ick sal u aen die van’t Oosten overgeven tot eene besittinge, dat sy hare burchten in u setten, ende hare wooningen in u stellen: die sullen uwe vruchten eten, ende die sullen uwe melck drincken.
5 Ende ick sal Rabba tot eenen kemel-stal maken, ende de kinderen Ammons tot eene schaeps-koye: ende ghy sult weten dat ick de HEERE ben.
6 Want alsoo seyt de Heere HEERE, Omdat ghy met de hant geclapt, ende met den voet gestampt hebt; ende van herten verblijt zijt geweest in alle uwe plonderinge, over het lant Israëls:
7 Daerom, siet, ick sal mijne hant tegen u uytstrecken, ende u den heydenen ten buyte geven, ende sal u uyt de volckeren uytroeyen, ende u uyt de landen verdoen: ick sal u verdelgen; ende ghy sult weten dat ick de HEERE ben.
8 Alsoo seyt de Heere HEERE: Om dat Moab ende Seïr seggen; Siet, het huys Iuda is gelijck alle de heydenen:
9 Daerom, siet ick sal de zijde Moabs openen van de steden aen, van sijne steden, [die] van sijne grenzen af zijn; den cieraet des lants, Bethjesimoth, BaalMeon, ende tot Kiriathaim toe;
10 Voor die van’t Oosten, met [het lant] der kinderen Ammons; ’t welck ick ter besittinge sal overgeven; op dat der kinderen Ammons onder de heydenen niet [meer] gedacht en worde.
11 Ick sal oock in Moab gerichten oeffenen: ende sy sullen weten dat ick de HEERE ben.
12 Alsoo seyt de Heere HEERE; Om dat Edom met enckele wraeckgiericheyt gehandelt heeft tegen het huys van Iuda; ende sy sich seer schuldich gemaeckt hebben, datse sich aen hen gewroken hebben:
13 Daerom, alsoo seyt de Heere HEERE; Ick sal oock mijne hant uytstrecken tegen Edom, ende ick sal mensch ende beest uyt haer uytroeyen: ende sal haer [tot] eene woestheyt stellen van Theman aen; ende sy sullen [tot] Dedan [toe] door ’tsweert vallen.
14 Ende ick sal mijne wrake doen aen Edom, door de hant mijns volcks Israëls; ende sy sullen tegen Edom nae mijnen toorn ende nae mijne grimmicheyt handelen: also sullen sy mijne wrake gewaer worden, spreeckt de Heere HEERE.
15 Alsoo seyt de Heere HEERE; Om dat de Philistijnen door wrake gehandelt hebben, ende van herten wrake geoeffent hebben door plonderinge, om te vernielen [door] eene eeuwige vyantschap:
16 Daerom, alsoo seyt de Heere HEERE, Siet, ick strecke mijne hant uyt tegen de Philistijnen ende sal de Cheretim uytroeyen, ende het overblijfsel van de zeehaven verdoen.
17 Ende ick sal groote wrake met grimmige straffingen onder hen doen; ende sy sullen weten dat ick de HEERE ben, als ick mijne wrake aen hen gedaen sal hebben.

Einde Ezechiël 25