Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 64 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 64

1 OCh dat ghy de hemelen scheurdet, dat ghy neder quaemt, dat de bergen van u aengesichte vervloten;
2 Gelijck een smelt-vyer brandt, [ende] het vyer de wateren doet op-bobbelen; om uwen name uwe weder-partyders bekent te maken! laet [alsoo] de heydenen van u aengesichte beven.
3 Doe ghy vreeslicke dingen dedet, [die] wy niet en verwachtten: Ghy quaemt neder, van u aengesichte vervloten de bergen.
4 Ia van outs en heeft men ’t niet gehoort, noch met ooren vernomen, noch geen ooge en heeftet gesien, behalven ghy, ô Godt, [wat] hy doen sal dien die op hem wacht.
5 Ghy ontmoet den vrolicken, ende die gerechticheyt doet, den genen die uwer gedencken op uwe wegen: siet, ghy waert verbolgen, om dat wy gesondicht hebben; in de selve is de eeuwicheyt, op dat wy behouden wierden.
6 Doch wy alle zijn als een onreyne, ende alle onse gerechticheden zijn als een wech-werpelick kleet: ende wy alle vallen af, als een blat, ende onse misdaden voeren ons henen-wech als een wint.
7 Ende daer en is niemant, die uwen name aenroept, die sich opweckt, dat hy u aengrype: want ghy verbercht u aengesichte voor ons, ende ghy doet ons smelten, door ’t middel van onse ongerechticheden.
8 Doch nu HEERE, Ghy zijt onse Vader: wy zijn leem, ende ghy zijt onse potte-backer, ende wy alle zijn uwer handen werck.
9 HEERE, en weest niet soo seer verbolgen, ende en gedenckt niet eeuwichlick der ongerechticheyt: siet, aenschouwt doch, wy alle zijn u volck.
10 Uwe heylige steden zijn een woestijne geworden, Zion is een woestijne geworden, Ierusalem een verwoestinge.
11 Ons heylich, ende ons heerlick huys, daer in onse Vaders u loofden, is met vyere verbrant: ende alle onse gewenschte dingen, zijn tot woestheyt geworden.
12 HEERE, soudt ghy u over dese dingen inhouden? soudt ghy stille swygen, ende ons soo seer bedrucken?

Einde Jesaja 64