Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 63 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 63

1 WIe is dese, die van Edom komt met besprenckelde kleederen, van Bozra? dese, die verciert is in fijn gewaet? die voort-treckt in sijne groote kracht? Ick ben ’t die in gerechticheyt spreke, die machtich ben te verlossen.
2 Waerom zijt ghy root aen u gewaet? ende uwe kleederen als eenes die in de wijnpersse treedt?
3 Ick hebbe de persse alleene getreden, ende daer en was niemant van de volckeren met my; ende ich hebse getreden in mijnen toorne, ende hebse vertrapt in mijne grimmicheyt: ende haer kracht is gesprengt op mijne kleederen, ende al mijn gewaet hebb’ ick besoetelt.
4 Want de dach der wrake was in mijn herte: ende het jaer mijner verlosten was gekomen.
5 Ende ick sach toe, ende daer en was niemant die hielp; ende ick ontsettede my, ende daer en was niemant die ondersteunde: daerom heeft mijn arm my heyl beschickt, ende mijne grimmicheyt die heeft my ondersteunt.
6 Ende ick hebbe de volckeren vertreden in mijnen toorn, ende ick hebse droncken gemaeckt in mijne grimmicheyt: ende ick hebbe haer kracht ter aerde doen nederdalen.
7 Ick sal de goedertierenheden des HEEREN vermelden, den veelvoudigen lof des HEEREN, nae alles dat de HEERE ons heeft bewesen, ende de groote goedicheyt aen den huyse Israëls, die hy haer bewesen heeft, nae sijne barmherticheden, ende nae de veelheyt sijner goedertierenheden.
8 Want hy seyde, Sy zijn immers mijn volck, kinderen [die] niet liegen en sullen: also is hy haer geworden tot eenen heylant.
9 In alle hare benautheyt was hy benauwt, ende de Engel sijnes aengesichtes heeftse behouden; door sijne liefde, ende door sijne genade heeft hyse verlost: ende hy namse op, ende hy droegse alle de dagen van outs.
10 Maer sy zijn wederspannich geworden, ende sy hebben sijnen heyligen Geest smerten aen gedaen: daerom is hy haer in eenen vyant verkeert, hy selfs heeft tegen haer gestreden.
11 Nochtans dacht hy aen de dagen van outs, aen Mose, [ende] sijn volck: [maer nu] waer is hy diese uyt de zee opgebracht heeft, met de herders sijner kudde? Waer is hy die sijnen heyligen Geest in het midden van haer stelde?
12 Die den arm sijner heerlickheyt heeft doen gaen aen de rechterhant van Mose: die de wateren voor haer lieder aengesichten kloof, op dat hy sich eenen eeuwigen name maeckte?
13 Diese leydde door de afgronden: als een peert in de woestijne, en struyckelden sy niet.
14 Gelijck een beest [dat] afgaet in de valleyen, heeftse de Geest des HEEREN ruste gegeven: Alsoo hebt ghy u volck geleydet, op dat ghy u eenen heerlicken name soudet maken.
15 Siet van den hemel af, ende aenschouwt van uwe heylige, ende uwe heerlicke wooninge: waer zijn uwen yver, ende uwe mogentheden? het gerommel uwes ingewants, ende uwer barmherticheden? sy houden haer tegens my in.
16 Ghy zijt doch onse Vader, want Abraham en weet van ons niet, ende Israël en kent ons niet: Ghy ô HEERE, zijt onse Vader, onse Verlosser van outs af, is uwen Naem.
17 Heere, waerom doet ghy ons van uwe wegen dwalen? [waerom] verstockt ghy ons herte, dat wy u niet en vreesen? keert weder om uwer knechten wille, de stammen uwes erfdeels.
18 U heylich volck en heeft [het maer] een weynich tijts beseten: onse wederpartyders hebben u heylichdom vertreden.
19 Wy zijn geworden [als die], over welcke ghy van outs niet en hebt geheerscht, ende die nae uwen name niet en zijn genoemt.

Einde Jesaja 63