Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 61 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 61

1 DE Geest des Heeren HEEREN is op my, om dat de HEERE my gesalft heeft, om een blijde bootschap te brengen den sachtmoedigen: hy heeft my gesonden om te verbinden de gebrokene van herten, om den gevangenen vryheyt uyt te roepen, ende den gebondenen openinge der gevangenisse.
2 Om uyt te roepen het jaer van ’t welbehagen des HEEREN, ende den dach der wrake onses Godts: om alle treurige te troosten.
3 Om den treurigen Zions te beschicken, dat hen gegeven worde cieraet voor assche, vreuchden-olye voor treuricheyt, het gewaet des lofs voor eenen benaeuwden geest: op dat sy genaemt worden eycken-boomen der gerechticheyt, eene plantinge des HEEREN, op dat hy verheerlickt worde.
4 Ende sy sullen de oude verwoeste plaetsen bouwen, de voorige verstooringen wederoprechten ende de verwoeste steden vernieuwen, die verstoort waren van geslachte tot geslachte.
5 Ende uytlanders sullen staen, ende uwe kudden weyden: ende vreemde sullen uwe ackerlieden, ende uwe wijngaerdeniers zijn.
6 Doch ghylieden sult Priesters des HEEREN heeten, men sal u Dienaren onses Godts noemen: ghy sult het vermogen der heydenen eten, ende in hare heerlickheyt sult ghy u roemen.
7 Voor uwe dobbele schaemte, ende schande, sullense juychen over haer deel: daerom sullen sy in haer lant erffelick ’t dobbele besitten, sy sullen eeuwige vreucht hebben.
8 Want ick de HEERE hebbe het recht lief, ick hate den roof in het brandoffer, ende ick sal geven, dat haer werck inder waerheyt sal zijn: ende ick sal een eeuwich verbont met haer maken.
9 Ende haer zaet sal onder de heydenen bekent worden, ende hare nakomelingen in het midden der volckeren: alle die haer sien sullen, sullense kennen, dat sy zijn een zaet dat de HEERE gesegent heeft.
10 Ick ben seer vrolick inden HEERE, mijne ziele verheucht haer in mijnen Godt, want hy heeft my bekleedt met de kleederen des heyls, den mantel der gerechticheyt heeft hy my omgedaen: gelijck eenen bruydegom sich met Priesterlicken cieraet verciert, ende als een bruyt haer verciert met hare gereetschap.
11 Want gelijck de aerde hare spruyte voortbrengt, ende gelijck een hof ’t gene in hem gezaeyt is, doet uytspruyten: alsoo sal de Heere HEERE gerechticheyt ende lof doen uytspruyten, voor alle de volckeren.

Einde Jesaja 61