Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 57 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 57

1 DE rechtveerdige comt omme, ende daer is niemant die het ter herte neemt: ende de weldadige lieden worden wech geraept, sonder datter yemant op let, dat de rechtveerdige wechgeraept wort voor het quaet.
2 Hy sal ingaen [in] de vrede: sy sullen rusten op hare slaepsteden, een yegelick die [in] sijn oprechticheyt gewandelt heeft.
3 Doch naedert ghylieden hier toe, ghy kinderen der guychelersse: ghy overspelich zaet, ende ghy die hoererye bedrijft.
4 Over wien maeckt ghy u lustich, over wien sperret ghy den mont wijt op? [ende] steeckt de tonge lanck uyt? en zijt ghy niet kinderen der overtredinge, een zaet der valscheyt?
5 Die hittich zijt in de eycke-bosschen, onder allen groenen boom: slachtende de kinderen aen de beken, onder de hoecken der steenrotzen.
6 Aen de gladde [steenen] der beken is u deel, die, die zijn u lot: oock stortet ghy den selven dranckoffer uyt, ghy offertse spijsoffer: soude ick my over dese dingen troosten laten?
7 Ghy stelt u leger op eenen hoogen ende verhevenen berch: oock climt ghy derwaerts op, om slachtoffer te offeren.
8 Ende achter de deure ende posten sett ghy u gedenckteecken: want van my [wijckende] ontdeckt ghy [u], ende climt op, ghy maeckt uwen leger wijt, ende maeckt u [een verbont met eenige] uyt de selve, ghy hebt haer leger lief [in] elcke plaetse [die] ghy siet.
9 Ende ghy treckt met olye tot den Coninck, ende ghy vermenichvuldicht uwe welrieckende salven: ende ghy sendt uwe gesanten verre wech, ende vernedert u tot der hellen toe.
10 Ghy zijt vermoeyt door uwe groote reyse, [maer] ghy en segt niet, ’T is buyten hope: ghy hebt het leven uwer hant gevonden, daerom en wort ghy niet sieck.
11 Maer voor wien hebt ghy geschroomt ofte gevreest? want ghy hebt gelogen, ende en zijt mijner niet gedachtich geweest, ghy en hebt [my] op u herte niet geleyt: en ist niet [om] dat ick swijge, ende dat van outs af, ende ghy en vreest my niet?
12 Ick sal uwe gerechticheyt bekent maken, ende uwe wercken, dat sy u geen nut doen en sullen .
13 Wanneer ghy roepen sult, so laet die, die van u vergadert zijn, u redden: doch de wint salse alle wechvoeren, de ydelheyt salse wechnemen: maer die op my betrouwt, die sal het aerdrijck erven, ende mijnen heyligen berch erffelick besitten.
14 Ende men sal seggen, Verhoocht [de bane], verhoocht [de bane], bereyt den wech: neemt den aenstoot uyt den wech mijnes volcx.
15 Want alsoo seyt de hooge ende verhevene, die in de eeuwicheyt woont, ende diens name heylich is: Ick woone [in] de hoochte, ende [in] ’t heylige: ende by dien die eenes verbryselden ende nederigen geestes is, op dat ick levendich make den geest der nederigen, ende op dat ick levendich make het herte der verbryselden.
16 Want ick en sal niet eeuwichlick twisten, noch ick en sal niet geduerichlick verbolgen zijn: want de geest soude van voor mijn aengesichte overstelpt worden, ende de zielen [die] ick gemaeckt hebbe.
17 Ick was verbolgen over de ongerechticheyt harer giericheyt, ende sloechse; ick verberchde my, ende was verbolgen: evenwel gingen sy afkeerich henen in den wech hares herten.
18 Ick sie hare wegen, ende ick salse genesen: ende ick salse geleyden, ende hen vertroostingen wedergeven, namelick hare treurigen.
19 Ick scheppe de vrucht der lippen, Vrede, Vrede den genen die verre zijn, ende den genen die nae by zijn, seyt de HEERE, ende, Ick salse genesen.
20 Doch de godtloose zijn als eene voort-gedrevene zee, want die en can niet rusten, ende hare wateren werpen slijck ende modder op.
21 De godloose, seyt mijn Godt, en hebben geenen vrede.

Einde Jesaja 57