Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ALsoo seyt de HEERE, Bewaert het recht, ende doet gerechticheyt: want mijn heyl is nae by om te komen, ende mijne gerechticheyt, om geopenbaert te worden. |
2 Wel-gelucksalich is de mensche, [die] sulcx doet, ende des menschen kint, [dat] vaste daer aen houdt: die den Sabbath houdt, so dat hy dien niet en ontheylicht, ende die sijne hant bewaert van eenich quaet te doen. |
3 Ende de vreemde die hem tot den HEERE gevoecht heeft, en spreke niet, seggende, De HEERE heeft my gantsch en gaer van sijnen volcke gescheyden: ende de gesnedene en segge niet, Siet, ick ben een dorren boom. |
4 Want alsoo seyt de HEERE van de gesnedene, die mijne Sabbatthen houden, ende verkiesen ’tgene daer ick lust toe hebbe, ende vaste houden aen mijn verbont. |
5 Ick sal hen oock in mijn huys ende binnen mijne mueren een plaetse ende eenen name geven, beter dan der sonen, ende dan der dochteren: eenen eeuwigen name sal ick een yeder van hen geven, die niet uytgeroeyt en sal worden. |
6 Ende de vreemde, die haer tot den HEERE voegen, om hem te dienen, ende om den name des HEEREN lief te hebben, om hem tot knechten te zijn: al die den Sabbath houdt, dat hy dien niet en ontheylige, ende die vaste aen mijn verbont houden, |
7 Die sal ick oock brengen tot mijnen heyligen berch, ende ick salse verheugen in mijn bede-huys; hare brand-offers, ende hare slachtoffers sullen aengenaem wesen op mijnen altaer: want mijn huys sal een bede-huys genoemt worden voor alle volckeren. |
8 De Heere HEERE, die de verdrevene Israëls vergadert, spreeckt, Ick sal tot hem noch meer vergaderen, neffens die, die tot hem vergadert zijn. |
9 Al ghy gedierte des velts, comt om te eten, [ja] al ghy gedierte in het wout. |
10 Hare wachters zijn alle blint, sy en weten niet, sy alle zijn stomme honden, sy en kunnen niet bassen: sy zijn slaperich, sy liggen neder, sy hebben het sluymeren lief. |
11 Ende dese honden zijn sterck van begeerte, sy en kunnen niet versadicht worden, ja ’t zijn herders die niet verstaen en kunnen: sy alle keeren sich nae haren wech, elck een nae sijn gewin, [elck] uyt sijn eynde. |
12 Comt herwaerts, [seggen sy] ick sal wijn halen, ende wy sullen stercken dranck suypen: ende, de dach van morgen sal zijn als dese, [ja] grooter, veel treffelicker. |