Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 SIngt vrolick ghy onvruchtbare, [die] niet gebaert en heeft, maeckt geschal met vrolick gesanck, ende juycht, [die] geen barens noot gehadt en heeft, want de kinderen der eensame zijn meer, dan de kinderen der getrouwde, seyt de HEERE. |
2 Maeckt de plaetse uwer tente wijt, ende datmen de gordijnen uwer wooningen uytbreyde, en verhindert het niet: maeckt uwe koorden lanck, ende steeckt uwe pinnen vaste in. |
3 Want ghy sult uytbreken ter rechter ende ter slincker hant: ende u zaet sal de heydenen erven, ende sy sullen de verwoeste steden doen bewoonen. |
4 En vreest niet, want ghy en sult niet beschaemt worden, ende en wort niet schaemroot, want ghy en sult niet te schande worden: maer ghy sult de schaemte uwer jonckheyt vergeten, ende den smaet uwer weduwschap en sult ghy niet meer gedencken. |
5 Want uwe maker is uw’ man, HEERE der heyrscharen is s n naem: ende de Heylige Israëls is uw’ Verlosser; hy sal de Godt des gantschen aerdbodems genoemt worden. |
6 Want de HEERE heeft u geroepen, als eene verlatene vrouwe, ende bedroefde van geeste: nochtans zijt ghy de huysvrouwe der jeucht, hoewel ghy versmaet zijt geweest, seyt uw’ Godt. |
7 Voor eenen cleynen oogenblick hebbe ick u verlaten : maer met groote ontfermingen sal ick u vergaderen. |
8 In eenen kleynen toorne hebbe ick mijn aengesichte van u een oogenblick verborgen: maer met eeuwige goedertierenheyt sal ick my uwer ontfermen, seyt de HEERE uwe Verlosser. |
9 Want dat sal my zijn [als] de wateren Noachs, doe ick swoer, dat de wateren Noachs niet meer over d’aerde en souden gaen: alsoo hebb’ ick gesworen, dat ick niet [meer] op u toornen, noch u schelden en sal. |
10 Want bergen sullen wijcken, ende heuvelen wanckelen, maer mijne goedertierenheyt en sal van u niet wijcken, ende het verbont mijnes vredes en sal niet wanckelen, seyt de HEERE uwe ontfermer. |
11 Ghy verdruckte, door onweder vootgedrevene, ongetrooste: siet, ick sal uwe steenen gantsch cierlick leggen, ende ick sal u op Saphyren gront-vesten. |
12 Ende uwe glaesvensters sal ick cristallinen maken, ende uwe poorten van robijn-steenen: ende uwe gantsche lantpale van aengename steenen. |
13 Ende alle uwe kinderen sullen van den HEERE geleert zijn, ende de vrede uwer kinderen sal groot zijn. |
14 Ghy sult door gerechticheyt bevesticht worden: weest verre van verdruckinge, want ghy en sult niet vreesen; ende [verre] van verschrickinge, want sy en sal tot u niet naken. |
15 Siet, sy sullen sich sekerlick vergaderen, [doch] niet uyt my: wie hem tegen u vergaderen sal, die sal om uwen’t wille vallen. |
16 Siet ick hebben den smit geschapen, die de colen in’t vyer opblaest, ende die het instrument voortbrengt tot sijn werck: oock hebbe ick den verderver geschapen, om te vernielen. |
17 Alle instrument dat tegen u bereydt wort, en sal niet gelucken, ende alle tonge [die] in’t gerichte tegen u opstaet, sult ghy verdoemen: Dit is de erve der knechten des HEEREN, ende hare gerechticheyt is uyt my, spreeckt de HEERE. |