Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 52 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 52

1 WAeckt op, waeckt op, treckt uwe sterckte aen, ô Zion, treckt uwe cierlicke kleederen aen, ô Ierusalem, ghy heylige stadt, want in u en sal voortaen geen onbesnedene, nochte onreyne meer comen.
2 Schuddet u uyt den stof, maeckt u op, sitt neder, ô Ierusalem: maeckt u los [van] de banden uwes hals, ghy gevangene dochter Zions.
3 Want soo seyt de HEERE, Ghylieden zijt om niet vercocht: ghy sult oock sonder gelt gelost worden.
4 Want soo seyt de Heere HEERE, In voorige tijden trock mijn volck af in Egypten, om als vreemdelinck aldaer te verkeeren: ende Assur heeft het selve om niet onderdruckt.
5 Ende nu, Wat hebb’ ick hier [te doen]? spreeckt de HEERE, dewijle mijn volck om niet wech-genomen is, [ende] de gene die over het selve heerschen, [het] doen huylen, spreeckt de HEERE, ende mijn name gedurichlick den gantschen dach gelastert wort:
6 Daerom [sal] mijn volck, daerom sal het mijnen name in dien dage kennen, dat ick het selfs ben die spreke, Siet [hier] ben ick.
7 Hoe lieflick zijn op de bergen de voeten des genen, die het goede bootschapt, die den vrede doet hooren: des genen die goede bootschap brengt van het goede, die heyl doet hooren: des genen die tot Zion seyt, Uw’ Godt is Coninck.
8 Daer is een stemme uwer wachters; sy verheffen de stemme, sy juychen t’samen: want sy sullen ooge aen ooge sien, als de HEERE Zion wederbrengen sal.
9 Maeckt een geschal, juychet t’ samen, ghy woeste plaetsen Ierusalems: want de HEERE heeft sijn volck getroost, hy heeft Ierusalem verlost.
10 De HEERE heeft sijnen heyligen arm ontbloott voor de oogen aller heydenen; ende alle de eynden der aerde sullen sien het heyl onses Godts.
11 Vertreckt, vertreckt, gaet uyt van daer, en raeckt het onreyne niet aen: gaet uyt het midden van haer, reynigt u, ghy die de vaten des HEEREN draegt.
12 Want ghylieden en sult niet met haeste uytgaen, noch met der vlucht henen gaen: want de HEERE sal voor u lieder aengesichte henen trecken, ende de Godt Israëls sal uw’ achtertocht wesen.
13 Siet, mijn knecht sal verstandelick handelen: Hy sal verhoocht ende verheven, ja seer hooge worden.
14 Gelijck als vele sich over u ontsett hebben; alsoo verdorven was sijn gelaet, meer dan yemants: ende sijne gedaente meer dan [anderer] menschen kinderen:
15 Alsoo sal hy vele heydenen besprengen, [ja] de Coningen sullen haren mont over hem toe-houden: want den welcken het niet vercondicht en was, die sullen ’t sien: ende welcke het niet gehoort en hebben, die sullen ’t verstaen.

Einde Jesaja 52