Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DAelt af, ende sittet in den stof, ghy Ionckvrouwe, dochter Babels, sitt op der aerde, daer en is geen throon [meer], ghy dochter der Chaldeen: want ghy en sult niet meer genaemt worden de teedere, noch de wellustige. |
2 Neemt den meulen, ende maelt meel: ontdeckt uwe vlechten, ontbloot de enckelen, ontdeckt de schenkelen, gaet door de rivieren. |
3 Uwe schaemte sal ontdeckt worden, oock sal uwe schande gesien worden: ick sal wrake nemen, ende ick en sal [op u] niet aenvallen [als] een mensche. |
4 Onses verlossers name is HEERE der heyrscharen, de Heylige Israëls. |
5 Sitt stil-swijgende, ende gaet inde duysternisse, ghy dochter der Chaldeen: want ghy en sult niet meer genoemt worden Coninginne der Coninckrijcken. |
6 Ick was op mijn volck seer toornich, ick ontheylichde mijne erve, ende ick gafse over in uwe hant: [doch] ghy en beweest hen geen barmherticheden, [ja selve] over den ouden maecktet ghy u jock seer swaer. |
7 Ende ghy seydet, Ick sal Coninginne zijn in eeuwicheyt: tot noch toe en hebt ghy dese dingen niet in u herte genomen, ghy en hebt aen ’t eynde van dien niet gedacht. |
8 Nu dan, hoort dit, ghy weeldige, die soo seker woont, die in haer herte seyt, Ick ben ’t, ende niemant meer dan ick: ick en sal geen weduwe sitten, noch de beroovinge van kinderen kennen. |
9 Doch dese beyde dingen sullen u in eenen oogenblick over-comen op eenen dach, de beroovinge van kinderen, ende weduwschap: volcomelick sullen sy u overcomen van wegen de veelheyt uwer tooveryen, van wegen de menichte uwer besweeringen. |
10 Want ghy hebt op uwe boosheyt vertrouwt, ghy hebt geseyt, Niemant siet my: Uwe wijsheyt ende uwe wetenschap die heeft u afkeerich gemaeckt: ende ghy hebt in u herte geseyt, Ick ben ’t, ende niemant meer dan ick. |
11 Daerom salder over u een quaet comen, ghy en sult den dageraet daer van niet weten, ende een verderf salder op u vallen, ’t welck ghy niet en sult kunnen versoenen: want daer sal snellick een onstuymige verwoestinge over u comen, dat ghy ’t niet weten en sult. |
12 Staet nu met uwe besweeringen, ende met de veelheyt uwer tooveryen, waer inne ghy gearbeyt hebt van uwer jeucht af, of ghy misschien voordeel kondet doen, of ghy misschien u [kondet] stercken. |
13 Ghy zijt moede geworden in de veelheyt uwer raetslagen: laet nu opstaen die den hemel waernemen, die in de sterren kijcken, die nae de nieuwe manen voor-seggen: ende laetse u verlossen van die dingen die over u komen sullen. |
14 Siet, sy sullen zijn als stoppelen, het vyer salse verbranden, sy en sullen haer selven niet kunnen rucken uyt de macht der vlamme: ’t en sal geen cole zijn om [by] te warmen, [geen] vyer om daer voor neder te sitten. |
15 Alsoo sullense u zijn met de welcke ghy gearbeyt hebt, uwe handelaers van uwer jeucht aen, elck sal sijns weechs dwalen, niemant sal u verlossen. |