Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 46 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 46

1 BEl is gecromt, Nebo wort nedergebogen, hare Afgoden zijn geworden voor de dieren ende voor de beesten; uwe opgeladene packen zijn een last voor de vermoeyde [beesten].
2 T’samen zijn sy neder-gebogen, sy zijn gecromt: sy en hebben den last niet kunnen redden, maer sy selve zijn in de gevangenisse gegaen.
3 Hoort nae my, ô huys Iacobs, ende het gantsche overblijfsel des huys Israëls, die ghy [van my] gedragen zijt van den buyck aen, [ende] opgenomen van de baermoeder af.
4 Ende tot den ouderdom toe sal ick de selve zijn, ja tot de grysicheyt toe, sal ick [u lieden] dragen: Ick hebb’et gedaen, ende ick sal [u] opnemen, ende ick sal dragen, ende redden.
5 Wien soudt ghylieden my naebeelden, ende even-gelijck maken, ende my vergelijcken, dat wy malkanderen gelijcken souden?
6 Sy verquisten het gout uyt de beurse, ende wegen het silver met de wage: sy hueren eenen gout-smit, ende die maeckt het tot eenen Godt, sy knielen neder, oock buygen sy haer [daer voor].
7 Sy nemen hem op den schouder, sy dragen hem, ende setten hem aen sijne plaetse, daer staet hy, hy en wijckt van sijne stede niet, ja roept [yemant] tot hem, so en antwoordt hy niet, hy en verlost hem niet uyt sijne benautheyt.
8 Gedenckt hier aen, ende houdt u kloeckelick, brengt het weder in’t herte, ô ghy overtreders.
9 Gedenckt der vooriger dingen van ouden tyden af: dat ick Godt ben, ende daer en is geen Godt meer, ende daer en is niet gelijck ick:
10 Die van den beginne aen verkondige het eynde, ende van outs af die dingen, die noch niet geschiet en zijn: die segge, Mijn raet sal bestaen, ende ick sal al mijn wel-behagen doen.
11 Die eenen roof-vogel roepe van het Oosten, eenen man mijnes raets uyt verren lande: ja ick hebbe [het] gesproken, ick sal ’t oock doen komen, ick hebbe [het] geformeert, ick sal het oock doen.
12 Hoort nae my, ghy stijve van herten: ghy die verre van der gerechticheyt zijt.
13 Ick brenge mijne gerechticheyt nae-by, sy en sal niet verre wesen, ende mijn heyl en sal niet vertoeven: maer ick sal heyl geven in Zion, aen Israël mijne heerlickheyt.

Einde Jesaja 46