Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 42 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 42

1 SIet mijn knecht, dien ick ondersteune, mijn uytverkoren [in den welcken] mijne ziele een welbehagen heeft: Ick hebbe mijnen Geest op hem gegeven, hy sal het recht den heydenen voortbrengen.
2 Hy en sal niet schreeuwen, noch sijne [stemme] verheffen: noch sijne stemme op de strate hooren laten.
3 Het gecroockte riedt en sal hy niet verbreken, ende de roockende vlas-wiecke, die en sal hy niet uytblusschen, met waerheyt sal hy het recht voortbrengen.
4 Hy en sal niet verdonckert worden, ende hy en sal niet verbroken worden, tot dat hy het recht op aerden sal hebben bestelt: ende de eylanden sullen nae sijne leere wachten.
5 Alsoo seyt Godt de HEERE, die de hemelen geschapen, ende de selve uytgebreydt heeft, die de aerde uyt gespannen heeft, ende wat daer uyt voortkomt: die den volcke [dat] daer op is, den adem geeft, ende den geest den genen die daer op wandelen.
6 Ick de HEERE hebbe u geroepen in gerechticheyt, ende ick sal [u] by uwe hant grypen: ende ick sal u behoeden, ende ick sal u geven tot een verbont des volcks, tot een licht der heydenen.
7 Om te openen de blinde oogen: om den gebondenen uyt te voeren uyt de gevangenisse, [ende] uyt het gevangen-huys die, die in duysternisse sitten.
8 Ick ben de HEERE, dat is mijn naem: ende mijne eere en sal ick geenen anderen geven, noch mijnen lof den gesnedenen beelden.
9 Siet, de voorgaende dingen zijn gekomen: ende nieuwe dingen verkondige ick, eer dat sy uytspruyten doe ick u lieden die hooren.
10 Singt den HEERE een nieuw liet, sijnen lof van het eynde der aerde: ghy die ter zee vaert, ende al wat daer in is, ghy eylanden, ende hare inwoonders.
11 Laet de woestijne, ende hare steden [de stemme] verheffen, met de dorpen [die] Kedar bewoont: laetse juychen die in de rots-steenen woonen, [ende] van den top der bergen af schreeuwen.
12 Laetse den HEERE de eere geven, ende sijnen lof in de Eylanden vercondigen.
13 De HEERE sal uyt-trecken als een helt, hy sal den yver op-wecken als een krijchsman, hy sal juychen, ja hy sal een groot getier maken: hy sal sijne vyanden overweldigen.
14 Ick hebbe van outs geswegen, ick hebbe my stille gehouden, [ende] my ingehouden: Ick sal uytschreeuwen, als eene die baert, ick salse verwoesten, ende t’samen opslocken.
15 Ick sal bergen ende heuvelen woest maken, ende al haer gras sal ick doen verdorren: ende ick sal de rivieren tot Eylanden maken, ende de poelen uytdroogen.
16 Ende ick sal de blinde leyden door den wech, [dien] sy niet geweten en hebben, Ick salse doen treden door de paden, [die] sy niet geweten en hebben: Ick sal de duysternisse voor haer aengesichte ten lichte maken, ende het cromme tot recht: dese dingen sal ick haer doen, ende ick en salse niet verlaten.
17 [Maer] die haer op gesnedene beelden verlaten, die tot de gegotene beelden seggen, Ghy zijt onse Goden, die sullen achterwaerts keeren, [ende] met schaemte beschaemt worden.
18 Hoort ghy doove, ende schouwt aen ghy blinde, om te sien.
19 Wie isser blint dan mijn knecht? ende doof gelijck mijn bode [dien] ick sende? wie is blint gelijck de volmaeckte? ende blint gelijck de knecht des HEEREN?
20 Ghy siet [wel] vele dingen, maer ghy en bewaertse niet: of hy [schoon] de ooren open doet, so en hoort hy doch niet.
21 De HEERE hadde lust [aen hem] om sijner gerechticheyts wille: Hy maeckte [hem] groot [door] de wet, ende hy maeckte [hem] heerlick.
22 Maer [nu] is het een berooft ende geplundert volck: sy zijn alle verstrickt in de holen, ende versteken in de gevangen-huysen: sy zijn tot eenen roof geworden, ende daer en is niemant diese reddet: [tot] eene plunderinge, ende niemant seyt, Geeft[se] weder.
23 Wie onder u lieden, neemt sulcx ter ooren? [wie] merckt op, ende hoort wat hier na zijn sal?
24 Wie heeft Iacob tot een plunderinge overgegeven, ende Israël den roovers? Ist niet de HEERE? hy, tegen wien wy gesondicht hebben? want sy en wilden niet wandelen in sijne wegen, ende sy en hoorden niet nae sijne Wet.
25 Daerom heeft hy over haer uytgestort de grimmicheyt sijnes toorns ende de macht der oorloge: ende hy heeftse rontomme in vlamme geset, doch sy en mercken ’t niet; ende hy heeftse in brant gesteken, doch sy en nemen ’t niet ter herten.

Einde Jesaja 42