Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 21 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 21

1 DE Last der woestijne aen de zee. Gelijck de wervel-winden in ’t zuyden henen door-gaen, sal hy uyt de woestijne comen, uyt een vreeslick lant.
2 Een hart gesichte is my te kennen gegeven: Die trouwloose handelt trouwlooslick, ende die verstoorder verstoort: treckt op, ô Elam, belegertse, ô Media, ick hebbe alle hare suchtinge doen ophouden.
3 Daerom zijn mijne lendenen vol van groote cranckheyt, bange-ween hebben my aengegrepen, gelijck de bange-ween eener die baert: ick cromme my van hooren, ick worde ontstelt van ’t aensien.
4 Mijn herte dwaelt, grouwen verschrickt my, de schemeringe daer ick nae verlangt hebbe, stelt hy my tot bevinge.
5 Bereydt de tafel, siet toe ghy wachter, eett, drinckt: maeckt u op ghy Vorsten, bestrijckt den schilt.
6 Want aldus heeft de Heere tot my geseyt, Gaet henen, sett eenen wachter, laett hem aenseggen wat hy siet.
7 Ende hy sach eenen wagen, een paer ruyters, een wagen [met] esels, een wagen [met] kemels: ende hy merckter seer naeuwe op, met groote opmerckinge.
8 Ende hy riep, Een Leeuw: Heere, ick stae op den wacht-toren geduerichlick by dage, ende op mijne hoede sette ick my gantsche nachten.
9 Ende siet nu, daer komt een wagen mannen, [ende] een paer ruyters: doe antwoordde hy, ende seyde, Babel is gevallen, sy is gevallen, ende alle de gesnedene beelden harer Goden heeft hy verbroken tegen d’aerde.
10 O mijne dorsschinge, ende de tarwe mijnes dorsch-vloers! wat ick gehoort hebbe van den HEERE der heyrscharen, den Godt Israëls, dat hebbe ick ulieden aengeseyt.
11 De Last van Duma. Men roept tot my uyt Seïr: Wachter wat isser van de nacht? wachter wat isser van de nacht?
12 De wachter seyde, De morgenstont is gekomen, ende ’t is noch nacht: wilt ghylieden vragen, vraecht; keert weder, komt.
13 De Last tegen Arabia. In den woude van Arabia sult ghylieden vernachten, ô ghy reysige-geselschappen van Dedanim.
14 Komt den dorstigen te gemoete [met] water: de inwoonders des lants van Thema zijn den vluchtigen met sijn broot bejegent.
15 Want sy vluchten voor de sweerden, voor het uytgetrockene sweert, ende voor den gespannenen boge, ende voor de swaricheyt des krijchs.
16 Want alsoo heeft de Heere tot my geseyt, Noch binnen een jaer, gelijck de jaren eens dachlooners zijn, so sal al de heerlickheyt van Kedar t’onder gaen.
17 Ende het overgebleven getal der schutters, de helden der Kedarenen, sullen weyniger worden, want de HEERE de Godt Israëls heeft het gesproken.

Einde Jesaja 21