Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 16 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 16

1 SEndet de lammeren des heerschers des lants van Sela af, nae de woestijne henen tot den berch der dochter Zions.
2 Andersins sal ’t geschieden, dat de dochteren Moabs aen de veyren van Arnon sullen zijn, als een swervende vogel, [uyt] het nest gedreven zijnde.
3 Brengt eenen raet aen: houdt gerichte, maeckt uwe schaduwe op ’t midden van den middach, gelijck den nacht: verbercht de verdrevene, [ende] en meldet den omswevenden niet.
4 Laet mijne verdrevene onder u verkeeren, ô Moab, weest ghy hen een schuylplaetse voor ’t aengesichte des verstoorders: want de onderdrucker heeft een eynde, de verstooringe is te niete geworden, de vertreders zijn van der aerde verdaen.
5 Want daer sal een Throon bevesticht worden in goedertierenheyt, ende op den selven sal bestendelick een sitten in de tente Davids, een die oordeelt, ende ’t recht soeckt, ende veerdich zy ter gerechticheyt.
6 Wy hebben gehoort de hoovaerdye Moabs, hy is seer hoovaerdich: sijnen hoochmoet, ende sijne hoovaerdye, ende sijne verbolgentheyt, en zijn alsoo sijne grendelen niet.
7 Daerom sal Moab over Moab huylen, altemael sullen sy huylen: over de fundamenten van Kir-Hareseth sult ghylieden suchten, gewisselick sy zijn gebroken.
8 Want de velden van Hesbon zijn verflaeuwt, [oock] de wijnstock van Sibma, de heeren der heydenen hebben hare uytgelesene-planten verplettert, sy reycken tot Iaëzer toe, sy dwalen [door] de woestijne: hare scheuten zijn uytgespreyt, sy zijn gegaen over zee.
9 Daerom beweene ick in de weeninge over Iaëzer, den wijnstock van Sibma, ick make u door-nat met mijne tranen, ô Hesbon, ende Eleale: want het vreugden-geschrey over uwe somer-vruchten, ende over uwen oogst, is gevallen:
10 Also dat de blijtschap ende vrolickheyt wech-genomen is van ’t vruchtbare velt: ende in de wijngaerden en wort niet gesongen, [noch], eenich gejuych gemaeckt; de [druyve]-treder en treedt geenen wijn uyt in de wijn-backen, Ick hebbe het vreuchden-geschrey doen ophouden.
11 Daerom rommelt mijn ingewant over Moab, als een harpe: ende mijn binnenste over Kir-heres.
12 Ende ’t sal geschieden alsmen sien sal dat Moab vermoeyt is geworden op de hoochten: dan sal hy in sijn heylichdom gaen om te aenbidden, maer hy en sal niet vermogen.
13 Dit is het woort, dat de HEERE tegen Moab gesproken heeft, van doe af.
14 Maer nu spreeckt de HEERE, seggende, Binnen drye jaren (als de jaren eenes huerlincks) dan sal de eere Moabs verachtsaem gemaeckt worden, met alle die groote menichte: ende het overblijfsel sal kleyn, weynich, onmachtich wesen.

Einde Jesaja 16