Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 11 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 11

1 WAnt daer sal een rijsken voortcomen uyt den afgehouwenen tronck Isai, ende een scheute uyt sijne wortelen sal vrucht voortbrengen.
2 Ende op hem sal de Geest des HEEREN rusten: de Geest der wijsheyt, ende des verstants, de Geest des raedts, ende der sterckte, de Geest der kennisse ende der vreese des HEEREN.
3 Ende sijn riecken sal zijn in de vreese des HEEREN: ende hy en sal nae ’t gesichte sijner oogen niet richten; hy en sal oock nae ’t gehoor sijner ooren niet bestraffen.
4 Maer hy sal de arme met gerechticheyt richten, ende de sachtmoedige des lants met rechtmaticheyt bestraffen: doch hy sal de aerde slaen met de roede sijnes monts, ende met den adem sijner lippen sal hy den godtloosen dooden.
5 Want gerechticheyt sal de gordel sijner lendenen zijn: oock sal de waerheyt de gordel sijner lendenen zijn.
6 Ende de wolf sal met het lam verkeeren, ende de luypaert by den geytenbock nederliggen: ende het calf, ende de jonge leeuw, ende het mest-vee t’ samen, ende een cleyn jongsken salse drijven.
7 De koe ende de beerinne sullen t’samen weyden, hare jongen sullen [t’samen] nederliggen, ende de leeuw sal stroo eten, gelijck de osse.
8 Ende een sooch-kint sal sich vermaken over het hol van een adder: ende een gespeent kint sal sijne hant uytsteken inden cuyl des Basilisken.
9 Men sal nergens leet doen, noch verderven op den gantschen berch mijner heylicheyt: want de aerde sal vol kennisse des HEEREN zijn, gelijck de wateren [den bodem] der zee bedecken.
10 Want het sal geschieden ten selven dage, dat de heydenen nae den wortel Isai, die staen sal tot een baniere der volckeren, sullen vragen, ende sijne ruste sal heerlijck zijn.
11 Want het sal geschieden te dien dage, dat de Heere ten anderen male sijne hant aenleggen sal om weder te verwerven het overblijfsel sijnes volcx, ’t welck overgebleven sal zijn van Assyrien, ende van Egypten, ende van Pathros, ende van Moren-lant, ende van Elam, ende van Sinear, ende van Hamath, ende van de Eylanden der zee.
12 Ende hy sal een baniere oprichten onder de heydenen, ende hy sal de verdrevene Israëls versamelen, ende de verstroyde uyt Iuda vergaderen van de vier eynden des aerdrijcks.
13 Ende de nijt Ephraims sal wechwijcken, ende de tegenpartijders van Iuda sullen uytgeroeyt worden: Ephraim en sal Iuda niet benijden, ende Iuda en sal Ephraim niet benauwen.
14 Maer sy sullen de Philistinen op de schouder vliegen tegen ’t westen, [ende] sy sullen t’ samen die van’t oosten berooven: [aen] Edom ende Moab sullen sy hare handen slaen, ende de kinderen Ammons sullen haer gehoorsaem zijn.
15 Oock sal de HEERE den inham der Zee van Egypten verbannen, ende hy sal sijne hant bewegen tegen de riviere, door de sterckte sijnes wints: ende hy sal de selve slaen in de seven stroomen, ende hy sal maken, datmen met schoenen daer door sal gaen.
16 Ende daer sal een gebaende wech zijn voor het overblijfsel sijns volcx, dat overgebleven sal zijn van Assur, gelijck als Israël geschiedde ten dage doe het uyt Egypten-lant optooch.

Einde Jesaja 11