Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ICk ben in mijnen hof gekomen, ô mijn Suster, ô Bruyt, Ick hebbe mijne myrrhe gepluckt, met mijne specerye, Ick hebbe mijne honich-raten met mijnen honich gegeten, Ick hebbe mijnen wijn, mitsgaders mijne melck gedroncken: Etet, Vrienden, drincket, ende wordet droncken, ô liefste. |
2 Ick sliep, maer mijn herte waeckte: de stemme mijnes Liefsten die klopte, was; Doet my open, mijne Suster, mijne Vriendinne, mijne Duyve, mijne Volmaeckte, want mijn hooft is vervult met dauw, mijne hayr-locken met nacht-druppen. |
3 Ick hebbe mijnen rock uytgetogen, hoe sal ick hem weder aentrecken? ick hebbe mijne voeten gewasschen, hoe sal ickse weder besoetelen? |
4 Mijn Liefste trock sijne hant van ’t gat [der deure], ende mijn ingewant wert ontroert om sijnent wille. |
5 Ick stont op, om mijnen Liefsten open te doen: ende mijne handen drupten [van] myrrhe, ende mijne vingers [van] vloeyende myrrhe, op de hanthaven des slots. |
6 Ick dede mijnen Liefsten open, maer mijn Liefste was geweken, hy was door-gegaen: mijne ziele ginck uyt van wegen sijn spreken, ick socht hem, maer ick en vondt hem niet, ick riep hem, doch hy en antwoordde my niet. |
7 De wachters die in de Stadt ommegingen, vonden my, sy sloegen my, sy verwondden my: de wachters op de mueren namen mijnen sluyer van my. |
8 Ick besweere u, ghy dochters van Ierusalem, indien ghy mijnen Liefsten vindt, wat sult ghy hem aenseggen? Dat ick kranck ben van liefde. |
9 Wat is uw’ Liefste meer dan een [ander] Liefste, ô ghy schoonste onder de wijven? wat is uw’ Liefste meer dan een [ander] Liefste, dat ghy ons soo besworen hebt? |
10 Mijn Liefste is blanck ende root, hy draecht de baniere boven tien duysent. |
11 Sijn hooft is van ’t fijnste gout: van het dichtste gout: sijne hayr-locken zijn gekrult, swart, als een rave. |
12 Sijne oogen zijn als der duyven by de water-stroomen: met melck gewasschen, staende [als] in kaskens [der ringen]. |
13 Sijne wangen zijn als een beddeken van specerye, [als] wel-rieckende torenkens, sijne lippen zijn [als] lelien, druppende van vloeyende myrrhe. |
14 Sijne handen zijn [als] goudene ringen, gevult met Turkoys: sijn buyck is [als] blinckende elpen-been overtogen met Saphiren. |
15 Sijne schenckelen zijn [als] marmer-pilaren, gegrondet op voeten van het dichtste gout: sijne gestalte is als de Libanon, uytverkoren als de cederen. |
16 Sijn gehemelte is enckele soeticheyt, ende al wat aen hem is, is gantsch begeerlick: Sulck een is mijn Liefste, ja sulck een is mijn Vrient, ghy dochters van Ierusalem. |