Statenvertaling.nl

sample header image

Prediker 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Prediker 5

1 WEest niet te snel met uwen monde, ende u herte en haeste niet een woort voort te brengen voor Godes aengesichte: want Godt is inden hemel, ende ghy zijt op der aerde: daerom laet uwe woorden weynich zijn.
2 Want [gelijck] de droom komt door veel besicheyts: alsoo de stemme des sots door de veelheyt der woorden.
3 Wanneer ghy eene gelofte aen Godt sult belooft hebben, en stelt niet uyt de selve te betalen: want hy en heeft geenen lust aen de sotten: wat ghy sult belooft hebben, betaelt het.
4 Het is beter dat ghy niet en belooft, dan dat ghy belooft ende niet en betaelt.
5 En laet uwen monde niet toe, dat hy u vleesch soude doen sondigen: noch en segt niet voor het aengesichte des Engels, dat het een dwalinge was: waerom soude Godt grootelicks toornen, om uwer stemme wille, ende verderven het werck uwer handen?
6 Want gelijck inde veelheyt der droomen ydelheden zijn: alsoo [in] vele woorden: maer vreest ghy Godt.
7 Indien ghy de onderdruckinge des armen, ende de beroovinge des gerichtes, ende der gerechticheyt siet in een lantschap, en verwondert u niet over sulck een voornemen, want die hooger is dan de hooge, neemt’er acht op: ende daer zijn hooge boven haer-lieden.
8 Het profijt des aerdrijcks, dat is voor allen: de Coninck selfs wort van het velt gedient.
9 Die ’t gelt lief heeft, en wort des gelts niet satt; ende wie den overvloet lief heeft, en wort des des incomens niet [satt]: Dit is oock ydelheyt.
10 Daer het goet vermenichvuldicht, daer vermenichvuldigen oock die ’t eten; wat nutticheyt hebben dan de besitters daer van, dan het gesichte harer oogen.
11 De slaep des arbeyders is soet, hy hebbe weynich ofte vele gegeten: maer de satheyt des rijcken, en laet hem niet slapen.
12 Daer is een quaet dat cranckheyt aenbrengt, [’t welck] ick sach onder de Sonne: Rijckdom van hare besitters bewaert tot haer eygen quaet.
13 Ofte de rijckdom selfs vergaet door eene moeyelicke besicheyt: ende hy gewint eenen sone, ende daer en is niet met allen in sijne hant:
14 Gelijck als hy voort gekomen is uyt sijnes moeders buyck, [alsoo] sal hy naeckt weder keeren, gaende gelijck hy gekomen was: ende hy en sal niet medenemen van sijnen arbeyt, dat hy met sijne hant soude wech dragen.
15 Daerom is dit oock een quaet, dat cranckheyt aenbrengt: dat hy in aller maniere gelijck hy gekomen is, alsoo henen gaet: ende wat voordeel ist hem, dat hy in den wint gearbeydt heeft?
16 Dat hy oock alle sijne dagen in duysternisse gegeten heeft: ende dat hy veel verdriets gehadt heeft, oock sijne cranckheyt, ende onstuymigen toorne?
17 Siet wat ick gesien hebbe, een goede sake die schoon is; te eten ende te drincken, ende te genieten het goede van al sijnen arbeyt, dien hy bearbeydt heeft onder de Sonne, [geduerende] ’t getal der dagen sijnes levens, ’t welck Godt hem geeft: want dat is sijn deel.
18 Oock yegelick mensche aen den welcken Godt rijckdom ende goederen gegeven heeft, ende hy geeft hem de macht, om daer van te eten, ende om sijn deel te nemen, ende om sich te verheugen van sijnen arbeyt, dat selve is een gave Godts.
19 Want hy en sal niet veel gedencken aen de dagen sijnes levens: dewijle [hem] Godt verhoort in de blijtschap sijnes herten.

Einde Prediker 5